Ursul de Geer (1946-2020) bleef zijn leven lang de jonkheer uit Zeist

Als men naar hem op zoek gaat dan vindt men dat hij Zeist niet kon loslaten en Zeist aan hem gehecht bleef

R.P.M. Rhoen

Ursul met zijn broer Titiaan, mei 2019 op Kasteel ’t Kerckebosch
‘In grote dankbaarheid en blijdschap geven Jonkheer en Mevrouw De Geer-van der Tak kennis van de geboorte van hunnen tweeden Zoon Ursul Philip.’
Zeist 3 januari 1946
‘Met intens verdriet hebben wij afscheid moeten nemen van onze allerliefste papa, mijn grote liefde, onze dierbare broer en onze oom jonkheer Ursul Philip de Geer.’ 
Amsterdam 7 december 2020

Deze twee familieberichten markeren het begin en het einde van het leven van Ursul de Geer. Men mag hem een markante persoonlijkheid noemen, hij die in Zeist werd geboren en opgroeide. Zijn levenslange liefde voor toneel en sport vond hij in dit dorp met stadse allure.
In interviews met de journalisten Margriet Hunfeld (1996 Utrechts Nieuwsblad) , Fred Lammers (1990 en 1998 Trouw), Robert Misset (1990 Het Parool) en Martin Simek (1995 Het Parool) gaf hij een inkijk in zijn jeugdjaren.

Het adellijke geslacht De Geer

Ursul stamde uit een geslacht waarvan de stamvader in de veertiende eeuw in het prinsbisdom Luik woonde. Het geslacht ontleent zijn naam aan de plaats Geer (provincie Luik, België) gelegen aan het gelijknamige riviertje (Nederlands: Jeker). De naam De Gaillarmont is afkomstig van het goed Gaillarmont in Chênée (provincie Luik, België) dat familiebezit was.

In het monumentale glas-in-loodraam in de centrale hal van ’t Kerckebosch aan de Arnhemse Bovenweg herinnert de voorstelling in het bovenste middelste raam aan de herkomst van de familie De Geer uit het prinsbisdom Luik. Afgebeeld is Sint Hubertus (655-727) die knielt voor het hert met een lichtend kruis tussen het gewei. Volgens de legende ging hij op Goede Vrijdag van het jaar 683 op jacht in de Ardennen. Het hert waar hij op joeg, draaide zich om en Hubertus zag het lichtend kruis en hij begreep de boodschap van God. Hij werd priester en omstreeks 706 werd hij tot bisschop van Maastricht benoemd. Behalve in die stad zetelde hij ook in de stad Luik. In 744 werd Hubertus heilig verklaard.

Louis de Geer de Gaillarmont (1535-1602) (zesde generatie), burger van de stad Luik, vestigde zich in 1596 met zijn gezin in Dordrecht.

Zijn zoon Louis de Geer (1587-1652) (zevende generatie) verhuisde in 1615 van Dordrecht naar Amsterdam. In 1627 emigreerde hij naar Zweden, waar hij tot grote rijkdom kwam. Koningin Christina verhief hem in 1641 in de adelstand en benoemde hem tot baron van Österby.

Diens achterkleinzoon Jan Jacob de Geer (1714-1781) (tiende generatie) is de stamvader van het geslacht De Geer in Nederland. Zijn zoon mr. Jan Jacob de Geer (1750-1819) (elfde generatie) werd in 1814 door koning Willem I in de Ridderschap van Utrecht benoemd en daarmee in de adelstand verheven. Zijn zonen Willem Carel Pieter de Geer (1759-1831) (elfde generatie) en Barthold de Geer (1761-1838) (elfde generatie) werden in 1815 in de Nederlandse adel ingelijfd. Alle drie mochten het adellijke predicaat jonkheer voeren.

De koning wilde zich om politieke redenen in het pas ontstane Koninkrijk der Nederlanden omringen met een adelsgroep die bestond uit de elite van aanzienlijke, vermogende en invloedrijke personen. De De Geers voldeden aan die criteria.

De woonsteden van de familie De Geer in Zeist

Ursuls overgrootvader van vaderskant was jhr. mr. Egbert Lintelo de Geer (1822-1887) (dertiende generatie), een kleinzoon van de genoemde Barthold de Geer. Deze verhuisde in 1877 met zijn gezin van Amsterdam naar Zeist. Zeist kende men, in de voorgaande twintig jaar had men er vaak de zomermaanden doorgebracht.

Hij was twee keer gehuwd. Zijn eerste echtgenote was Johanna Maria Adriana van der Voort (1825-1859) met wie hij in 1848 huwde. Na haar dood hertrouwde hij in 1861 met Henrietta Jacoba Blaauw (1834-1894).

Lovely Place - tussen 1916-1940 bekend als Het Witte Hek - aan de Woudenbergseweg.

Uit zijn eerste huwelijk werden vier kinderen geboren; een zoon (1851) en drie dochters (1854, 1856 en 1858). En uit zijn tweede huwelijk negen kinderen; drie zoons (1862, 1866 en 1869) en zes dochters (1863, 1868, 1872, 1874, 1877 en 1878).

Het echtpaar De Geer-Blaauw woonde op de kleine buitenplaats Middenhoeve (gebouwd 1850) aan de Slotlaan tegenover het huidige Walkartpark. In 1897 verliet de familie De Geer Middenhoeve. In 1955 werd het herenhuis en het naastgelegen Beukenrode afgebroken om plaats te maken voor het appartementengebouw Arcade.

Zijn zoon jhr. Egbert Lintelo de Geer (1869-1945) (veertiende generatie) - Ursuls grootvader - trouwde in 1901 met Maria van Marwijk Kooy (1875-1955), de dochter van een rijke bierbrouwer. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren; twee dochters (1902 en 1907) en een zoon (1911). De zoon werd vernoemd naar de zestiende-eeuwse voorvader Louis.

Het echtpaar De Geer-van Marwijk Kooy bewoonde de eerste tien jaar van zijn huwelijk het heren- huis Lovely Place, - tussen 1916-1940 bekend als Het Witte Hek - Woudenbergseweg 34 (oud 6). Op het tussen 1860-1870 gebouwde huis liet hij een verdieping plaatsen (1900) en een serre (1902) aanbouwen, waarmee het zijn huidige aanzicht heeft gekregen.

De naam van dit echtpaar zal echter voor altijd verbonden blijven aan de buitenplaats ’t Kerckebosch aan de Arnhemse Bovenweg. In 1911 gaf het opdracht deze kasteelachtige villa in gotische stijl te bouwen met een gebouw waarin zich het koetshuis, de paardenstal, twee bergingen, een hooizolder, een koetsierswoning en een tuinmanswoning bevonden.

Tot 1937 werd het herenhuis en de bijgebouwen meerdere malen verbouwd en vergroot. De gotische stijl werd daarbij niet doorgevoerd, maar uitgevoerd in renaissance- en barokstijlen.
In 1941 verhuisde het echtpaar De Geer weer terug naar Lovely Place. ’t Kerckebosch werd verhuurd aan het jongensinternaat van het Christelijk Lyceum.

De buitenplaats werd in 1943 verkocht. De nieuwe eigenaar verhuurde ’t Kerckebosch na de oorlog aan een horecaondernemer die de villa ombouwde tot een chique hotel-café-restaurant. De opening vond in 1948 plaatst. Een functie die het tot op de dag van vandaag heeft behouden. Pas in de jaren zeventig wordt de villa naar zijn uiterlijk kasteel genoemd.

Ursul op het spoor van zijn familie in Zeist

Op het statige Lovely Place heeft Ursul zijn grootmoeder vaak bezocht. Zij was voor haar kleinkinderen een echte oma.

De donker eiken lambrisering herinnerde hij zich in een interview op 29 januari 2019 met de auteur nog goed. Zoals ook verschillende van haar personeelsleden; bijvoorbeeld tuinbaas Hollenbeke, chauffeur-butler Schipper en de dienstbode juffrouw Schwenk. Zij stopte de kinderen graag snoep toe.

Na het overlijden van grootmoeder De Geer werd dit zijn ouderlijk woonhuis.

In ’t Kerckebosch kwam Ursul ook regelmatig. Het heeft er de schijn van dat de villa hem altijd is blijven trekken.

Als hij er met zijn ouders in het restaurant ging eten, vertelde zijn vader vaak over de tijd dat hun familie de villa bewoonde. Hij wees daarbij op bouwdetails uit die tijd.

Bij het hotel ’t Kerckebosch hoorde vanaf de opening een manege. Omdat hij er jarenlang paard reed, kwam hij na de trainingen en wedstrijden vaak binnen om iets te drinken.

De hotelbar was in de jaren dat Ursul in Zeist woonde en uitging een populaire gelegenheid voor de jeugd uit betere kringen om elkaar te ontmoeten. Menig uur heeft hij aan de bar doorgebracht, vertelde hij. Dit zaaltje heeft die functie verloren en is omgedoopt in Ridderkamer.

Na zijn afgebroken studie aan de Universiteit van Amsterdam werd Ursul toneelspeler, regisseur en televisiepresentator. Als presentator was hij gastheer in de talkshow Ursul de Geer. In 1991 stapte hij over van de NCRV naar RTL4. Twee keer vond de tv-uitzending vanuit ’t Kerckebosch plaats. De eerste keer op 22 december 1992. Zijn gasten waren de directeur van Artsen zonder Grenzen, Jacques de Milliano; de Duitse ambassadeur in Nederland, dr. Klaus-Jürgen Citron; de actrice Gerda Havertong, en Amerika-deskundige Maarten van Rossem.

In 1997 bestond het Wereld Natuur Fonds (WNF) 35 jaar. RTL 4 verzorgde een tv-programma over het WNF. In de vier uur durende live-uitzending Ursul Goes Wild Life op 14 september vanuit ’t Kerckebosch ontving Ursul prins Bernhard als eregast. Na deze uitzending bleef Ursul in hotel ’t Kerckebosch overnachten. Hij sliep toen in de kamer die vroeger van zijn vader was.

In 2015 namen hotelier Ingmar Sloothaak en patron-cuisinier Hans van Triest de exploitatie van hotel-restaurant Kasteel ’t Kerckebosch over. Ursul viel als kleinzoon van de bouwheer de eer te beurt om hen op 11 april dat jaar symbolisch de sleutel van diens huis te overhandigen.

2015, Ursul tijdens de overhandiging van de sleutel aan de nieuwe eigenaren.

Zijn laatste bezoek was op zondag 12 mei 2019 voor een fotosessie samen met zijn broer Titiaan voor het boek ‘Buitenplaats hotel kasteel ’t Kerckebosch. Ruim honderd jaar historie’ van Stichting De Zilver-Kamer.

De afbraak van Middenhoeve in 1955 heeft hij naar alle waarschijnlijkheid gade geslagen. Hij woonde op een steenworp afstand van dat pand. Of hij met dat voorouderlijk huis een emotionele binding had, heeft hij zich in interviews nooit over uitgelaten. Tenslotte was het al bijna zestig jaar uit de familie. Zijn vader had er al niet meer gewoond.

De straatnaam Finsponglaan (1995) herinnert eveneens aan de familie De Geer. Finspong (Finspång) is een dorp in Zweden dat in de geschiedenis van het geslacht De Geer belangrijk is geweest. Een oudoom van Ursul gaf de naam van deze Zweedse plaats aan zijn villa aan de Boulevard (1912).

Op 31 oktober 2018 stond hij met zijn voorstelling ‘Liever ongelukkig met parels dan zonder’ in Hotel Theater Figi. In deze voorstelling blikte hij aan de hand van het familiearchief terug op die vervlogen tijden en de maatschappelijke positie van zijn familie. De tijd waarin omgang met elkaar nog was gebaseerd op codes en gedragsregels, die in zijn jeugd nog nèt niet tot de stoffige relikwieën van een vergane generatie behoorden. Het was een wereld die draaide om beleefdheid en afstandelijkheid. De tijd waarin ze met ‘jonker’ en ‘freule’ werd aangesproken. ‘Toen ik jong was, verkeerde ik in een uitzonderingspositie. In Zeist kende iedereen de familie De Geer. Ik kreeg een speciale behandeling, Men boog voor me, al was het niet letterlijk.’ Zo schetste hij voor Simek een beeld van het standsbewuste Zeist in de jaren vijftig en zestig.

Tegen Lammers: ‘Van jongs af aan ben ik geboeid geweest door een andere manier van leven dan de wereld waarin ik opgroeide; het grote huis in Zeist met ouders die zich nooit druk hebben hoeven te maken over geld. Ik had een jeugd waarin eigenlijk alles kon. Ik mocht in de plaatselijke boekwinkel op rekening kopen wat mij maar interesseerde.

Om aan die beklemming van zijn milieu te ontkomen vluchtte hij als jongere zo vaak hij kon naar de volleybalzaal.

Het ouderlijk huis

Op 5 januari 1945 stond in het Algemeen Handelsblad en in de Zeister Post bij de familieberichten: ‘In grote dankbaarheid en blijdschap geven Jonkheer en Mevrouw De Geer-van der Tak kennis van de geboorte van hunnen tweeden Zoon Ursul Philip. Zeist, 3 Januari 1946. Kerkweg 3.’ In de Zeister Post werd de eerste voornaam verkeerd geschreven als Ursule. Een andere verschrijving in de pers is Ursel.

Zijn ouders waren de hierboven genoemde jhr. Louis de Geer (1911-2009) (vijftiende generatie) en Maria Elisabeth Anna van der Tak (1910-2001). Ursuls oudste broer was Louis Pascal (1944) en na hem werden nog drie kinderen geboren: Martinus Titiaan (1947), Floris Amadeus (1948) en Maria Elisabeth (1952).

In zijn interview met Simek vertelde hij over zijn ouders die toen nog leefden: ‘Mijn vader is schilder. Hij schildert nog steeds, elke dag. Hij hoefde nooit te werken, want er was geld genoeg in de familie. En mijn moeder zong heel goed. Nooit beroeps, ook dat was overbodig. Mijn ouders zijn stille artiesten die klassieke liederen zingen en portretten en stillevens schilderen. Als iemand een schilderij heel mooi vindt, geeft mijn vader het cadeau. Mijn moeder was in de jaren vijftig, zestig lid van een liefdadig, adellijk vrouwengilde. In de vakanties werden door het gilde zomerkampen voor alleenstaande, arme vrouwen georganiseerd, Voor hen zong ze dan liederen van Schubert.’

Zijn vader zocht in 1932 binnen Zeist een ‘Ruime kamer op het N. om door kunstschilder als atelier te gebruiken.’ Zolang schilderde hij dus al. Maar op de site van het RKD (Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis) zoekt men zijn naam tevergeefs.

In Zeist heeft het gezin De Geer-van der Tak op drie adressen gewoond. Het eerst adres was de villa 1e Hogeweg 22 Huize Coralora - door Ursul Casa Cara genoemd - (1943-1945). Het volgende adres was Kerkweg 3 (1945-1956), het hoekpand van vier aan elkaar gebouwde vakwerkvilla’s. Het laatste adres was Woudenbergseweg 34 Lovely Place (1956-1969), het herenhuis van Ursuls grootouders De Geer.

Aan Lammers vertrouwde hij toe dat een van zijn dierbaarste jeugdherinneringen aan Lovely Place de lange laan met stamrozen was. Als er op zomeravonden bezoekers kwamen ging zijn vader - voordat zij naar huis gingen - met een snoeischaar de tuin in en knipte dan een bos rozen en die kreeg dat bezoek dan mee. In 1969 verhuisde het gezin De Geer naar Amsterdam.

Het gezin De Geer-van der Tak. Vijfde van links Ursul.

Voor het Sinterklaasbezoek in 1952 werd door hulppiet Louis aan de Goedheiligman over Ursuls moeder doorgegeven: ‘Zingt uitstekend.’, ‘Steunt haar man in alle dingen.’, ‘Denkt veel aan anderen om die te verrassen.’ en ‘Is niet bar huishoudelijk.’ Het laatstgenoemde werd nog in 2019 door haar kinderen Ursul en Titiaan beaamd. Hun moeder had altijd huishoudelijke hulp en zij nam steeds dienstbodes aan die goed konden koken.

Als kinderjuffrouw was sinds 1949 mw. J. Augusson een aantal jaren in huis. Later werd zij verpleegster.

Ursul groeide op in een christelijk milieu. Tegen sportjournalist Misset: ‘Je raakt het natuurlijk nooit meer kwijt. Ook ik heb een periode gekend, waarin ik me sterk tegen het geloof heb afgezet. Volgens mij gaf het mensen een schuldgevoel en beperkte de religie je in je ontplooiing.

In het interview met Hunfeld ging hij op dit onderwerp dieper in. Op zon- en feestdagen bleef de familie binnen en bracht alleen de tijd na de kerkdienst door met wandelen en fietsen, omdat op zulke dagen niets mocht worden ondernomen waar anderen voor moesten werken. Naar een voetbalwedstrijd gaan, was uit den boze. Boodschappen werden als protestantse familie bij voorkeur niet gehaald bij de katholieke middenstand.

Voorts vertelde hij aan Hunfeld dat binnen de beslotenheid van het gezin veel werd gedebatteerd en aan tafel goede gesprekken werden gevoerd. Pas in 1964 kwam er een televisie in huize De Geer. Voor die tijd vonden zijn ouders dat televisiekijken een soort volksvermaak was dat - net als het lezen van stripboeken - alleen de aandacht afleidde van het voeren van een goed gesprek of het lezen van een interessant boek. En omdat bij een dergelijke activiteit geen enkele geestelijke inspanning hoefde geleverd te worden en dientengevolge de fantasie niet meer werd geprikkeld en er dus niet meer werd nagedacht.

Tegen Lammers over zijn relatie met zijn vader: ‘We hebben altijd heel goed met elkaar kunnen praten. Vader was, toen ik me over allerlei maatschappelijke zaken druk ging maken, al heel progressief. Ik was in die tijd wal liberaler en zeker niet de CHU’er die de De Geers van huis uit waren.

Als man van middelbare leeftijd terugkijkend op zijn jeugd was hij van mening dat hij thuis een afstandelijke opvoeding had genoten. Huiselijke warmte en belangstelling voor volleybal - de sport waarin hij uitblonk - vond hij bij de familie De Jong-Gille op de Amalia van Solmslaan 65. Voor hem was zij een soort vervangende familie. Hij zei aan Simek dat zij de aardigste mensen waren die hij ooit in zijn leven had ontmoet.

Dierbare herinneringen van Ursul aan de familie De Jong: ‘Allerliefste mensen. Jaap en Sjaan de Jong waren altijd heel betrokken en met hun gezin bezig. Geweldig vond ik het daar.’ ‘In de huiskamer stond een biljart en in de tuin liepen duiven en kippen. “Vooral op zondag was het een feest. De perfecte tegenhanger van de afstandelijke opvoeding die ik thuis kreeg.”’ En ‘Ik vond het fantastisch dat ik erbij hoorde. Bij die familie was ik kind aan huis. Mevrouw serveerde altijd gehaktballen. Iedereen kreeg zijn eigen bal. Bij òns thuis werd een groot stuk gehakt gebraden, waar iedereen plakjes van kreeg. Dat at niet lekker. Bij mijn volleybalgezin was ik liefst dag en nacht. Ook vanwege de grote pot soep tijdens de weekeinden. En natuurlijk ook voor het volleyballen.

De schooltijd in Zeist

Zijn lagere schooltijd bracht hij door op de jongensschool van de Evangelische Broedergemeente in het oude schoolgebouw aan Het Rond. Op zijn laatste schoolrapport had hij in 1958 voor rekenen 8, Nederlands 8, aardrijkskunde 8 en geschiedenis 8. Volgens zijn eigen zeggen was hij de beste leerling.

‘Iedereen wordt mede door zijn lengte bepaald. Denk aan Napoleon. Die wou op het hoofd van zijn kleine gestalte een kroon zetten, keizer worden. Ik was op mijn twaalfde een lange slungel.’

Na de lagere school ging Ursul in 1958 naar het 1e Christelijk Lyceum - hbs-b aan de Lindenlaan 23. De hbs was een schooltype met vijf leerjaren. Op het toelatingsexamen haalde hij nog fraaie cijfers: rekenen 8½, Nederlands 8, aardrijkskunde 7 en geschiedenis 7½. Daarna haalde hij nooit meer zulke hoge cijfers. Hij was een zwakke leerling. In de eerste klas (schooljaar 1958-1959) en de derde klas (schooljaar 1962-1963) heeft hij gedoubleerd. Het enige vak waarin hij in die zeven jaar uitblonk was gymnastiek. Jammer genoeg voor hem waren muziek en expressie geen schoolvakken.

Hoofdingang Christelijk Lyceum Zeist in de jaren zestig.

In 1965 slaagde hij voor het eindexamen hbs-b. Op zijn puntenlijst stonden voor: Nederlands 8, Frans 5, Duits 6, Engels 5, geschiedenis 7, staatshuishoudkunde 8, aardrijkskunde 7, algebra 6, gonio-trigonometrie 6, stereometrie 7, natuurkunde 5, scheikunde 6, natuurkundige historie 7, cosmographie 6, handtekenen 7, lijntekenen 7 en lichamelijke oefening 9.

Zijn populaire leraren waren sportleraar H.J. (Harry) Beukman - ‘die mij geweldig stimuleerde vanwege mijn volleybaltalent’ -, lerares Nederlands en geschiedenis mevrouw P.A.G.C.B.Th. (Guus) Ehrenfeld-ten Bosch (tante Kato) - ‘die heel geestig was’ -, aardrijkskunde en geschiedenisleraar J.R. (Jan) Houtman - ‘Hij was een briljante toneelman. Van hem heb ik de liefde voor toneel meegekregen.’ - en leraar Nederlands E. (Evert) de Jong - ‘die ons zo wist te stimuleren dat wij er ’s zaterdagsmiddags voor op school nableven. Dan spraken we over de moderne literatuur, Wolkers, Cremer, Mulisch en Campert’.

De hbs had twee eindexamenklassen. Medeklasgenoten die ook slaagden waren Thierry Besançon, Wim de Boer, Jan Bos, Berry van den Brink, Arnold Dumas, Floris Groenevelt, Gerard Huls, Pim Kho, Jan Kramer, Peter Laban, Richard Luydendijk, Peter Minderhoud, Piet Nebbeling, Nico Roelofson, Chris Sanders, Stephan Schütz en Henk de Vos.

De geslaagden in de andere klas waren Ivonne van Blerk, Judyann Glazener, Paul Heyse, Eddy Holle, Dick Jansen, Marcel Klep, Jan Moes, Ellen Naarendorp, Douglas Pinedo, Janneke Storm van Leeuwen, Henri Stroband, Rutger Sypkens, Jantien Tange, Herma Timmer, Gerrit Visser, Els Welschen en Hanneke Wiegers.

Waarschijnlijk omdat hij één tot twee jaar ouder was dan de meesten van zijn klasgenoten, zijn welbespraaktheid, met zijn lengte van 1.96 m was hij een kop groter dan de meeste leerlingen, de bestuursfuncties die hij op school binnen de toneelclub Persona vervulde en zijn adellijke komaf - in het onderschrift bij de krantenfoto van het bestuur van de jubilerende schooltoneelvereniging Persona in 1962 wordt hij met het predicaat jonkheer vermeld - gaven hem bij het lerarenkorps een bijzondere status. Zo mocht hij in hun aanwezigheid roken.

‘Op de middelbare school wilde ik meer; me blijven onderscheiden,maar tevens ergens bijhoren.’

Na het behalen van het hbs-diploma ging hij aan de Universiteit van Amsterdam economie studeren, later andragogie. Beide studies heeft hij niet afgemaakt.

Zijn liefde voor het toneel en de muziek

Met kunstzinnige ouders is het niet vreemd dat bij hem thuis een klimaat met veel interesse voor toneel en kunst heerste en een onderdeel was van zijn opvoeding. Zijn ouders namen hun kinderen regelmatig mee naar de schouwburg en naar concerten.

Utrechts Conservatorium van Toonkunst - Slot Zeist – Als zevenjarige stond hij op woensdag 1 juli 1953 voor het eerst op de planken. In de grote zaal van Slot Zeist gaven de leerlingen van de Muziekschool van Toonkunst Zeist, een afdeling van het Utrechts Conservatorium, voor hun ouders en andere belangstellenden een uitvoering. Ursul zat in de operetteklas en speelde in het zangspel ‘De Poppenbruiloft’ van Rie Cramer de ketellapper. De andere optredende leerlingen waren Corrie Emelaar, bruidspop; Coby Achterbergh, bruidsmeisje; Annerie van Amersfoort, bruidsmeisje; Brigitte Hiele, bruidsmeisje; Ineke Webbers, bruidsmeisje; Joanna Hartog, geluksfee; Nel Diesveld, gevolg van de geluksfee; Willie Robbemond, gevolg
van de geluksfee; Rud Meihuizen, apotheker; Betty Gerritsma, zeeman; Frank Goemans, de vrolijke boer; Peter van Empel, houten soldaat; Timmy Woudenberg, houten soldaat, en Nic Woudenberg, houten soldaat.

Als de verslaggever van de Zeister Nieuwsbode schrijft over: ‘schuchtere meisjes en een beetje meer zelfbewuste jongetjes’ dan is het duidelijk dat Ursul een van die jongetjes was.          

Zeister Lyceïsten Toneelclub ‘Persona’- aula in het schoolgebouw aan de Lindenlaan – Het Zeister Christelijk Lyceum heeft sinds 1922 een eigen toneelvereniging, Persona. De verenigingsnaam verwijst naar het masker dat in het oude Griekenland bij toneelvoorstellingen werd gebruikt. Persona is Latijns voor masker.

Ursul was van deze vereniging lid van 1961 tot 1965. Hij bekleedde binnen het verenigingsbestuur verschillende functies (1962 assessor 1; 1965 voorzitter).

Op 10 november 1962 recipieerde het bestuur van Persona in restaurant René aan de Slotlaan. Namens de gemeente Zeist feliciteerde burgemeester mr. A.P. Korthals Altes de jubilerende Lyceïsten toneelvereniging met haar veertigjarig bestaan. Van links naar rechts de bestuursleden: H. van Zuylen, Janneke Lub, abactis 2; Ursul de Geer, assessor 1; Gerda van Duyn, abactis 1; Henk Roelfosen, praeses; Johan de Dreu, quaestor; Peter Kolkert, assessor 2.

Voor verschillende lyceïsten vormden de jaren bij Persona een springplank naar het ‘echte’ toneel, zoals voor Willem Nijholt (1934), René Lobo (1940-2015), Reint de Vries (1942-2017), Daphne de Bruin (1963) en Arnoud Bos (1969). En ook voor Ursul.

Regisseur in Ursuls Persona-jaren was docent Jan Houtman, een van zijn populairste leraren. Hij was in 1947 de opvolger van dr. W. Snelleman als regisseur. In 1968 nam hij afscheid in die functie (in juni 1975 ging hij met pensioen als leraar). Hij werd opgevolgd door Wim Arends. In totaal regisseerde Houtman 22 stukken.

Als voorzitter heeft Ursul geprobeerd om jongere leerlingen over te halen lid te worden van Persona en toneel te spelen. De belangstelling voor toneel onder hen zakte namelijk weg. De laatste serie voorstellingen in 1965 werd nog niet door één derde van de schoolbevolking bezocht. Het is daarom dat Houtman in dat jaar stopte als regisseur: ‘De jongeren zijn niet meer overtuigd van de noodzakelijkheid van het voortbestaan van een centrale toneelvereniging voor eigen schoolverband. Ik vroeg mij af: houd ik, bij de zo veranderde mentaliteit, niet een levend lijk overeind?

De eerste keer dat Ursul meespeelde was in het blijspel ‘De dames met de groene hoedjes’ van Germaine en Albert Acrement in 1962. Hij zat toen in de derde klas. De opvoeringen waren op 7, 8, 9 en 10 maart.

Ursul speelde in dit stuk de rol van plebaan-pastoor. De andere spelers waren Leny van de Berg, leerling; Thierry de Besançon, monsieur De Fleurville; Kitty Boogh, Telcide; Leah Calor, leerling; Hans van Cuylenborg, monsieur Hyacinthe; Tini van Dijk, leerling; Gerda van Duyn, Rosalie; Elly de Jong, Jeanne; Marleen de Jongh, Arlette; Erica Klok, leerling; Lutte van der Linde, leerling; Noortje van Oostveen, Marie; Jaap Ploeg, Augustin; Ineke Richard, leerling; Henk Roelofsen, Jacques; Loes Roosjen, leerling; Alice Schmidt, leerling; Helmi Veenman, Ernestine; Janneke Storm van Leeuwen, leerling; Jojo de Waal Malefijt, leerling, en Matti Westra Hoekseman, leerling.

Ursul de Geer als plebaan-pastoor.

De recensent van de Nieuwe Zeister Courant schreef over de wijze waarop Ursul zijn rol speelde: ‘Het uitbeelden van de plebaan, de pastoor der parochie, is voor jongeren misschien wel een van de moeilijkste rollen in dit stuk. Een oudere en wat wereldwijzer man, die juist even staat boven de kleinzieligheden in zijn parochie en in de families waar hij komt, vereist een houding die bij een jongeman vaak maar moeilijk te vinden is. Ursul de Geer echter wist dit type volkomen geloofwaardig weer te geven en dat is een compliment waard.

Ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum werden op 7, 8, 9 en 10 november 1962 jubileumvoorstellingen gegeven. Er werden elke avond twee bijspelen opgevoerd. Voor de pauze speelde ‘jong’ PersonaDe vrouwen krijgen hun zin’ van Serafin en Joaquin Alvares Quintero, en na de pauze trad oud Persona op met ‘Eindelijk iets om over te praten’ van Eden Phillpots.

Ursul speelde in het Spaanse blijspel ‘De vrouwen krijgen hun zin’ de rol de pastoor. De verslaggever van de Nieuwe Zeister Courant schreef over hem: ‘De pastoor, Don Juan, werd rustig en toch met ’n tikje humor weergegeven door Ursul de Geer, die er een geloofwaardige figuur van maakte.

Het grappige feit deed zich voor dat Ursul in het eerste stuk de rol van pastoor speelde en zijn vader in het tweede stuk de creatie van bisschop vertolkte. De liefde voor het toneelspel deelde hij dus met zijn vader.

Ursul op foto linksboven zesde van links. Foto linksonder Ursul geheel rechts in kamerjas. Foto midden Ursul rechts. Foto geheel rechts Ursul met regisseur Jan Houtman.

Twee jaar later voerde de ‘Zeister Lyceïsten Toneelclub Persona’ het stuk ‘De reis van Noach over de wateren’ van André Obey op. Op 15 januari 1964 was de première. Op 16, 17 en 18 januari werd de voorstelling herhaald.

Het stuk werd gespeeld door Hans van Cuylenborg, Noach; Cees van Domselaar, wantrouwend ten opzichte van Noach; Peter Kolkert, Sem; Ursul de Geer, Cham; Pink Jessurun, Japhet; Gerda van Duijn, vrouw van Noach; Jojo de Waal Malefijt, Ada; Kitty Welschen, Noema; Margreet Beversluis, Sella; Anita ten Berg, dierenrol; Peter Houtman, dierenrol; Renée Polet, dierenrol; Bob Ruppert, dierenrol; Barethke Schamhardt, dierenrol, en Els Zonneveld, dierenrol.

Henk van Wermeskerken schreef in de Nieuwe Zeister Courant: ‘Juist door deze wat simpele maar toch bijbelse inhoud van het stuk, is ’t ’n bijzonder zware opgave om dit enigszins boeiend te kunnen vertolken. Dat kon met alleen maar jonge mensen natuurlijk niet volledig slagen. De geladenheid klonk niet altijd in de tekst door, de beroering kon niet ieder volkomen tot uitdrukking brengen. Desalniettemin werd het toch een voorstelling die voor een schooluitvoering op een zeer hoog peil stond.’ Over de manier waarop Ursul zijn rol speelde, schreef hij: ‘Ursul de Geer was een uitstekende figuur voor Cham, maar zijn zegging bleef, als bij de anderen, te ongeladen en daardoor te onduidelijk.

Pianodocente Magda Evertse-Bledl - Boschlust – Bij het grote publiek is Ursul bekend geworden als toneelspeler, toneelregisseur en televisiepresentator. Als pianist en zanger is hij minder bekend.

Bij de Zeister pianiste en muziekpedagoge Magda Evertse-Bledl studeerde Ursul piano. Haar pianoleerlingen gaven op 21 februari 1964 een uitvoering in Boschlust. Uitgevoerd werd de cantate ‘A negro girl goes tot school’ van I. Lilien. Ursul fungeerde in dit kleine muziekdrama als spaeker.


Over zijn spel op het leerlingenconcert in Boschlust op 1 april 1968 schreef de recensent van de Nieuwe Zeister Courant vol lof: ‘Het is begrijpelijk, dat men de perfectie van niet alleen het weergeven van hetgeen de notenbalken op het muziekblad aangeven, maar ook van het gevoelen, dat aan de compositie ten grondslag ligt, slechts mag verwachten van zeer begaafde beroepsmusici. Maar juist daarom deed het ons zo goed, dat we tijdens het leerlingenconcert van mevr. Magda Evertse maandagavond in Boschlust zo’n uitstekende vertolking kregen te horen door Ursel de Geer van “Funérailles” van Franz Liszt. Laten we hem beslist niet gaan vergelijken met een concertpianist. Maar de bewogenheid van de componist, die zijn “Funérailles” schreef kort nadat hij mede zijn vriend de componist Chopin ten grave had gedragen. De Geer wist de stemming van Liszt, zoals die in de compositie was vastgesteld, uitstekend weer te geven. Het publiek voelde zich helemaal betrokken bij het stuk en De Geer kreeg er ook een hartelijk en welgemeend applaus voor.

Klein Slottheater – Het Klein Slottheater op de zolder in de linker vleugel van Slot Zeist werd in 1964 opgericht met het doel ‘het doen uitvoeren van toneelvoorstellingen en het bevorderen van andere kunstuitingen, alle bij voorkeur door amateurs’.

In zijn eindexamenjaar stapte Ursul over naar het Klein Slottheater om toneel te kunnen spelen. Mogelijk heeft Houtman - behalve regisseur van Persona ook van het Klein Slottheater - hem hiertoe gestimuleerd. Het betekende voor hem de opstap naar het grote toneel.

Andere bekende kunstenaar die er hebben opgetreden voordat ze landelijk doorbraken, waren Herman van Veen met cabaret Harlekijn (1966) en Jack Spijkerman met cabaret Dubbel en Dwars (1984).

In de jaren 1965-1969 speelde Ursul in dit vestzaktheater in zes stukken. Deze toneelstukken werden als modern, experimenteel en absurd getypeerd.

Samen met Frank Boon, Peter Kolkert en Matti Westra Hoeksema speelde hij in de eenakter ‘De dode heer’ van Georges van Vrekhem. Het stuk beleefde zijn première op 5 februari 1965 en was nogmaals te zien op 12, 19 en 26 februari. Het stuk werd geregisseerd door Houtman.

“De dode heer” was een zuiver staal van experimenteel toneel, dat zonder décor en in de “zaal” te midden van het publiek werd gespeeld. (…) Peter Kolkert speelde de titelrol. Met het geringe houvast dat wij hadden, leek hij ons goed en zelfs de beste van het jeugdige viertal dat Georges Vrekhem’s conflict moest uitbeelden. Matti Westra Hoeksema, Ursul de Geer en Frans Boon speelden de overige rollen. Zij hadden hun prille jeugd tegen. Dat deed echter niets af aan onze waardering. In een onmogelijke situatie en als het ware geblinddoekt toonden zij onmiskenbaar talent.’, aldus toneelrecensent L.N. van de Nieuwe Zeister Courant.

Achter de initialen L.N. ging de journalist Leo Nagel schuil. Hij recenseerde toneelstukken tussen 1954-1968.

Een scene uit het moderne, experimentele toneelstuk ‘De dode heer’. Op de grond de gedode heer (Peter Kolkert), bij hem geknield de vrouw Anna (Matti Westra Hoeksema), op de achtergrond links Jebal (Ursul de Geer) en rechts Timothee (Frank Boon). Het stuk werd gespeeld in de zaal en zonder decor.


Op 2 maart 1967 speelde Ursul dezelfde avond in twee stukken in het vestzaktheater in Slot Zeist. Het moderne en wat absurde toneelspel ‘Mensen in meervoud’, geschreven en geregisseerd door N.C.R. (Nico) Bogaart, beleefde zijn première. Het werd voor de pauze gespeeld. De rollen in het stuk werden naast Ursul vertolkt door Keer Mörsing, Henk Mekkes en Tineke Voor de Wind.

Na de pauze werd het blijspel ‘De woesteling’ van Anton Tsjechow opgevoerd, geregisseerd door Houtman. Ursul in de rol van de woesteling. De twee andere spelers waren Bert Heintjes, de oude knecht Louka, en Hans Teken, de weduwe Helena Ivanovna.

Het zoldertheater is maar klein en het geluid van Ursul de Geer was groot, misschien een ietsje té. Maar overigens: ons hartelijk compliment aan de spelers. Ook aan die in het eerste stuk. Want al liep ik er niet mee weg (een recensie is altijd de persoonlijke opvatting van de recensent, die niemand hoeft te delen) aan het spel lag dat in elk geval niet.’, aldus L.N. in de Nieuwe Zeister Courant.

Beide stukken werden herhaald op 10, 17 en 31 maart.

Een halfjaar later speelde Ursul samen met Bert Heintjes in de eenakter ‘De dienstlift’ van Harold Pinter. De eerste voorstelling was op 6 oktober 1967 en de volgende op 13, 20 en 27 oktober.
De recensent van de Nieuwe Zeister Courant was kritisch over het spel van Ursul en Heintjes: ‘Tijdens de opvoering werd er een enkele maal gelachen. Dat heeft Pinter stellig niet bedoeld en zou dus bewijzen, dat de beide spelers zijn intensie niet waar konden maken’.

Het toneelstuk ‘De gondel’, een eenakter van Bogaart, ging op 5 april 1968 in première. Op 19 en 26 april en 3 mei waren de reprises. Het stuk over twee eenzame mensen, een oude en een jongere man, werd gespeeld door Henk Mekkes en Ursul.

Toneelrecensent L.N. van de Nieuwe Zeister Courant was - voorzichtig gezegd - niet laaiend enthousiast over hun spel: ‘Over “De gondel” schrijven wij slechts met tegenzin. De zaal zat een uur aan te kijken tegen twee lijders aan delirium tremens. Toen zij na een kwartier nog geen zinnig woord hadden gewisseld en in hun helderste ogenblikken iets over hun ellende vertelden dat ons sterk aan een colportage roman herinnerde, dachten wij bij ons zelf: goed dat Henk Mekkes en Ursul de Geer geen dilettanten zijn die deze dronkaards uitbeelden. Hoe goed beiden ook speelden; zij konden het stuk geen inhoud geven (…).

Het laatste stuk waarin Ursul in het Klein Slottheater speelde was de eenakter ‘Een beetje pijn’ van Harold Pinter. Naast Ursul speelden in dit stuk Inette Klosters en Henk Mekkes.

Het stuk werd gespeeld op 3, 10, 17, 24 en 31 januari 1969.

Recensent L.N. van de Nieuwe Zeister Courant schreef over zijn spel: ‘Misschien zou Pinter zelf vinden, dat Ursul de Geer de rol van echtgenoot voortreffelijk speelt. En ook wij vinden dat wel. Dat het stuk niet bevredigt, ’t gevoel niet beroert noch aan normaal menselijk medeleven appelleert, kan De Geer niet helpen. Tussen twee haakjes: hij schreeuwt in de meeste van zijn rollen te hard. Dat is niet mooi en het maakt hem onverstaanbaar.

Deze drie laatste stukken werden geregisseerd door Boogaart. In 1977 zei hij over de jaren dat hij bij het Klein Slottheater was betrokken: ‘Ik kon daar mooi de stukken uitproberen die ik had geschreven. Daarnaast was het in het Klein Slottheater nogal traditioneel toneel wat er gebracht werd. En ik bracht veelal modern toneel. Sartre, bijna alle eenakters van Pinter, Strindberg en Ibsen, heb ik geregisseerd. In het Klein Slottheater kon ik trouwens erg goed werken met een vast groepje waarin Henk Mekkes, Tineke Voordewind, Ursul de Geer, Henk Koster en ook wel Bert Heintjes.

Na het Klein Slottheater ging Ursul bij het studententoneel van de Universiteit van Amsterdam spelen. Van zijn ouders mocht hij niet naar de Amsterdamse Toneelschool. Via het studententoneel maakte hij enkele jaren later alsnog de overstap naar het toneel.

Op 8 juni 1969 voerde hij in het Universiteitstheater aan de Nieuwe Doelenstraat met studenten van het Instituut voor Dramatische Kunst de tragedie ‘Alkestis’ van Euripides op. Hij speelde de rol van halfgod Herakles. De knappe Shireen Strooker - ‘mijn toneelmoeder’ - was de regisseur.

Ursul over zijn eerste ontmoeting met Strooker: ‘Ik was natuurlijk een keurige jongen uit Zeist, dus ik had een donkergroen, driedelig tweed pak aan met een das. En de volgende dag had ik natuurlijk dat pak niet meer aan.

Theater Figi – Ursul schijnt eens gezegd te hebben dat het eerste toneelstuk dat hij gezien had ‘De meeuw’ van Anton Tsjechow in Theater Figi was en dat dit stuk diepe indruk op hem had gemaakt. Het stuk werd twee keer door de toneelgroep Ensemble in Figi opgevoerd. Op 3 december 1964 voor de leden van de Zeister Schouwburgvereniging en op 9 februari 1965 als abonnementsvoorstelling. Een van deze twee voorstellingen moet het zijn geweest.

Omdat zijn ouders hun kinderen meenamen naar de schouwburg en naar concerten, ligt het niet voor de hand dat dit het eerste toneelstuk was dat hij zag. Hij zal hebben bedoeld dat hij toen besloot om na het schooltoneel verder te gaan met toneelspelen.

De bezetting van dit stuk bestond uit: Mary Dresselhuys, Arkadina; Sigrid Koetse, Nina; Ina van Faassen, Masja; Jan Rétel, Frigorin; Ben Royaards, Sorin; Dick Scheffer, Medwedjenko; Ramses Shaffy, Kostja; Guus Verstraete, Dorn, en Lucas Wensing, Sjamrajew.

Een krantenrecensie luidde: ‘Als geheel een voorstelling die qua spelcapaciteit goed was, doch die wederom de moeilijkheid van goede stukkeuze bewees. De toneelminnenden waren zeker voldaan, doch zij die meer op ontspanning uit waren zijn zeker niet aan hun trekken gekomen.’

Die beleving had Ursul in het oude Figi. In 1992 werd het hotelcomplex samen met de concertzaal gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Het nieuwe Hotel Theater Figi werd in 1994 geopend. In een gesprek met Hunfeld zei hij: ‘Verstand van weemoed hebben is niet altijd even gemakkelijk. Maar in dit gewaagde complex ben ik “hoe het vroeger was” vergeten. Goed werk dus dames en heren Ruijs.

Niet als toneelspeler maar als regisseur stond Ursul twee keer in de schouwburgzaal van het nieuwe Figi. Op 9 maart 2007 met het toneelstuk ‘Kentering van een huwelijk’ van Sándor Márai. Het stuk werd gespeeld door Will van Kralingen, Huub Stapel en Saskia Temmink.

De tweede keer was op 19 april 2008 met ‘De gravin van Parma’ eveneens van Sándor Márai. De hoofdrollen van dit stuk werden gespeeld door Pierre Bokma, Genio de Groot, Carice van Houten en Rudolf Lucieer.

Zijn voorstelling ‘Liever ongelukkig met parels dan zonder’ in Figi in 2018 is al genoemd.

Een sportman in hart en nieren

Veel sporten heeft Ursul - voor korte of langere tijd; succesvol of minder succesvol - in zijn jeugd beoefend. Basketbal, golf, hockey, paardrijden, tennis, voetbal, volleybal en zwemmen.

In de kringen waar Ursul vandaan kwam, werd er getennist, gehockeyd, gegolfd en paardgereden. Basketbal, voetbal en volleybal zag men in die kringen nog als volkssport. Het beoefenen van die sporten werd door zijn ouders niet gestimuleerd. Zijn vader wenste niet echt met zijn zoon over diens volleybal-aspiraties te hebben, terwijl hij toch zo talentvol was in die sport.

De vijfjarige Pim Kok was de jongste van de zwemmers die op 31 augustus 1957 in het natuurbad Mooi Zeist aan de Utrechtseweg het zwemdiploma A van de Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB) behaalde. Een van de andere vijftien jongens die met succes voor dit diploma afzwom, was Ursul. Ze kregen allemaal zwemles van mw. H. de Laive-Keybets.

Naast het feit dat hij de volkssporten volleybal, voetbal en basketbal beoefende, voldeed hij aan de mores van zijn milieu. Bij Shot tennisde hij. Bij U.G.C. De Pan golfde hij. Paardrijden leerde hij op Manege Schaerweider Bosschen in Huis ter Heide op de Ericaweg. In die jaren trainde daar prinses Margriet onder leiding van W.A. Storm de Grave. Later ging Ursul over naar Ruitersport Vereniging Manege ’t Kerckebosch.

Als lid van deze vereniging deed hij op 4 januari 1958 - hij was net één dag twaalf jaar - mee aan de puzzelrit in het Zeisterbos. 33 ruiters namen deel en de jonge Ursul behaalde de vermeldenswaardige twaalfde plaats.

De paarden voor het koetshuis en paardenstallen, 1952.

Aan Simek vertelde hij hoe hij op zijn negentiende golf ontdekte en een gepassioneerde golfer werd: ‘Een vriendje van me, een golfer, vond volleyballen een meisjessport. Maar ik vond zijn sport juist een ouwe-mannensport. “Sodemieter op.” zei ik, toen hij me meevroeg voor een rondje. Waarop hij antwoordde: “Wedden dat jij dat balletje binnen vijf slagen niet eens raakt?” “Dat lukt me zo; we zetten er 25 gulden op.” De eerste keer sloeg ik over de bal, een air shot. Bij de tweede poging ging ik erlangs; bij de derde klap plopte de bal hooguit drie meter vooruit. En toen kwam de vierde slag! Alsof de duivel me had aangeraakt; de bal vloog in één keer honderd meter ver. Op dat moment wist ik dat ik tot mijn dood zou blijven golfen.

In 1966 werd hij lid van U.G.C. De Pan aan de Amersfoortseweg in Bosch en Duin. Hij was een van de deelnemers van De Pan die in 1968 meespeelde in de kampioenscompetitie van de Koninklijke Nederlandse Golf Federatie (NGF). Van de zes teams van De Pan die aan de handicapcompetitie deelnamen werden er vier kampioen. In de daarop volgende kampioenscompetitie om het Schild van het Nederlands Golfcomitie werden drie teams uitgeschakeld. Op 23 juni werd de landelijke finale gespeeld in Enschede door De Pan 5 en de Noord-Brabantse golfclub Toxandria. Ursul was een van de zes spelers van De Pan 5. In de singles verloor hij van M. Besselaar met 7/6. Het was Toxandria dat deze in 1932 ingestelde golfprijs won. Zijn teamgenoten waren Jan Bongers, Guus Honig, Harm Honig, R. Meyer en Bernard van de Weert.

Met een team van U.G.C. De Pan speelde hij op 20 juni 1970 tegen een team van Eindhovensche Golfclub. De wedstrijd werd gewonnen met 6-3 en daarmee werd De Pan kampioen in de landelijke golfcompetitie. Zijn teamgenoten waren Guus Honig, Harm Honig, James Muller, Bernard van de Weert, Jerry van de Weert en non-playing captain R. Meyer.

Hierna stopte hij met spelen om in 1986 weer terug te keren naar De Pan en zijn vrienden daar. Zelf zei hij tegen Simek dat hij op zijn 38ste (1984) was teruggekeerd.

De sporten waar hij totaal geen talent voor had waren voetballen (voetbalvereniging Jonathan) en hockey (Zeister Sportvereniging Schaerweijde). Hij hield wel van de sfeer bij die verenigingen.
Over zijn basketbaltalent heeft hij zich nooit uitgelaten, alleen maar dat het een schoolsport op zijn midelbare school was.

Een talentvolle volleyballer

Op het 1e Christelijk Lyceum kregen de leerlingen tijdens de gymles volleybal en basketbal. De spelers van die sporten zijn vrij lang. Ursul was op zijn twaalfde een lange slungel en vond beide sporten leuk, in het bijzonder volleybal. Sportleraar Beukman herkende het talent van Ursul. ‘Ik schaamde me niet langer; mijn lengte betekende nu ook iets voor een ander.’

Cito– Volleybal was voor de Tweede Wereldoorlog een weinig beoefende sport in Nederland. In 1947 werd in Zeist tijdens de Zeister Sportweek een demonstratie gegeven. Verschillende gymnastiekverenigingen richtten daarna een afdeling volleybal op en zo werd deze sport plaatselijk steeds populairder.

Ten huize van D. Verdonk op de Platolaan 80 werd in 1952 de volleybalvereniging Cito opgericht. De meeste leden van het eerste uur waren leerlingen van het Christelijk Lyceum. Waarschijnlijk dat men daarom op het idee kwam de nieuwe vereniging Cito te noemen; Latijns voor snel, ras, spoed.
Cito sloot zich aan bij de Nederlandse Volleybalbond (NeVoBo). De vereniging kwam uit in de derde klas van de afdeling Utrecht. De eerste wedstrijd op 7 november 1953 tegen Athlon uit Utrecht werd gewonnen. Het ging crescendo met de vereniging. In 1962 promoveerde zij naar de eredivisie. Tot 1971 bleef Cito in de hoogste klasse spelen.

Als twaalfjarige betrad Ursul als Cito-lid voor het eerst het volleybalveld. Op zijn vijftiende kwam hij als reserve in het eerste van Cito. Daarna kreeg hij een vaste plek in het team. Hij was geliefd bij zijn teamgenoten vanwege zijn genadeloze molenwiekopslag. ‘Ik was een aanvaller, kon heel hard smashen.’, vertelde hij tegen Simek.

In 1969 verhuisde hij naar Amsterdam en was hij niet meer voor Cito beschikbaar. Een halfjaar later speelde hij echter weer voor deze vereniging. Men had hem hard nodig. Zijn laatste wedstrijd was tegen Eminent Blokkeer uit Den Haag op 8 mei 1971. Voor de wedstrijd was al duidelijk dat Cito zou degraderen.

Na zijn vertrek bij Cito speelde hij in het eredivisieteam van de Amsterdamse studentenclub US (Universitaire Sportvereniging) van de Universiteit van Amsterdam (UvA).

Hij was een verdienstelijke volleyballer. Hij was vooral bekend van zijn harde smashes. Hij maakte deel uit van het eredivisieteam. Ploeggenoten in dit team tussen 1964-1971 waren Cees Becker, Wim Becker, Hennie Blankensteyn, H. Bons, Aart Homoet, Tim de Jong, Cor de Koeijer, Frits Mendels, Koos Mendels, Peter Minderaa, Peter Pilon, Gert Rijksen, Hans Rump, Henk van Savooyen, Dick Schreiber, Geert Uffen en Erwin Wong.

Henk Schouten

Coach van het eredivisieteam was tot najaar 1968 Henk Schouten. Op zijn afscheidsfeest op 26 oktober werd hij tot erelid van Cito benoemd. Namens het eerste en tweede team werd hij door Ursul bedankt en uit zijn handen ontving hij hun cadeau.

Toch kwam hij nog één keer terug om te spelen. In 1972 vierde Cito zijn twintigjarig bestaan met een wedstrijd van het eerste team tegen een team van oud-leden. Dat team bestond uit Ursul de Geer (US), Aart Homoet (EAVV), Tim de Jong (Dynamo), Peter Minderaa (EAVV), Geert Uffen (US) en Boudewijn Wilmar (Vredestein). De wedstrijd werd in de gymzaal aan de Javalaan gespeeld. De oud-leden verloren met 3-2.

’s Avonds werd er in het gebouw De Koerier in de Lievendaallaan een feestavond gehouden. Ursul liet in een lied de twintig jaren van Cito passeren en begeleidde daarbij zichzelf op de piano.

Utrechts schoolvolleybaltoernooi – Voor het 1e Christelijk Lyceum kwam Ursul meerdere malen uit op het schoolvolleybaltoernooi dat sinds 1946 in Utrecht werd gehouden. De volleybalploeg van de Zeister Lyceum Gymnastiek Vereeniging ‘Ernos’ (opgericht 1922) won dit toernooi in 1954 en 1955. Vervolgens won de lyceïstenploeg het toernooi in 1961, 1962 en 1963.

In 1961 hadden zich voor het toernooi dat op 23 december werd gehouden 143 ploegen ingeschreven. De ploeg onder leiding van gymnastiekleraar J.F. van de Berg werd kampioen. Naast Ursul speelden in deze ploeg Kees van Harten, Aart Homoet, Jos Janssen, Jan Otte en Geert van Uffen.
Op 22 december 1962 stonden naast Ursel in het veld Dijs, Van Harten, Idema, Mastenbroek en Otte. Op Dijs na allen Cito-spelers. En weer stond de ploeg onder leiding van Van de Berg. Op 21 december 1963 bestond de ploeg uit Ursul de Geer (aanvoerder), Thierry de Besançon, Rudi Minderaa, Jan Otte, Nico Roelofsen en Ton Verduin. Dit team stond onder leiding van sportleraar Beukman.

Sportuitwisseling scholieren Antwerpen-Utrecht – In 1947 ontstond de jaarlijks sportuitwisseling van scholieren uit Antwerpen en Utrecht. In de loop van de jaren werden de sporten uitgebreid.

Ursul zat samen met zijn vriend Tim de Jong - beiden spelers van Cito - in het schoolteam van de provincie Utrecht dat op 18 en 19 april 1963 deelnam aan het volleybaltoernooi voor schoolteams in Antwerpen.

Het jaar daarop vond de jaarlijkse sportontmoeting in Utrecht plaats. Ursul maakte weer deel uit van de ploeg die verder bestond uit Van Duren (GEVU), Hans Kok (Polonia), Van der Meer (Athlon), Cees Prins (SOS), Jos Visser (DSO) en Jan Winters (SOS).

Negendistrictentoernooi NeVoBo – De Nederlandse Volleybalbond (NeVoBo) organiseerde sinds 1955 het negendistrictentoernooi. De beste Nederlandse volleyballers werden hiervoor uitgenodigd. De spelers en speelsters uit Utrecht en omgeving waren ingedeeld bij Amsterdam.

Op 15 december 1964 hoorde Ursul samen met Henny Blankensteyn (DSO), Aart Homoet (Cito), Tim de Jong (Cito), K. Mienis (Revo), H. Mulder (SOS), Cees Prins (SOS), M. Uitenbogaert (Valbovol), F. van Waayenen (KVA) en Jan Winters (SOS) tot de selectie. Sportjournalist Jan Boerop van het Utrechts Nieuwsblad constateerde dat coach Schouten de moeilijke taak had om tien wildvreemde knapen tot een team te vormen. Dit team haalde de vierde plek achter Noord-Holland, Rotterdam en Oost.

Geselecteerd voor de nationale juniorenploeg – Henk Hoogerwaard werd half januari 1966 door de NeVoBo tot jeugdtrainer van de nationale juniorenploeg benoemd. Hoogerwaard stond bekend als een ‘keiharde vent’ die van zijn hart geen moordkuil maakte.

Bondscoach Blok en de juniorencoach Hoogerwaard hadden in 1966 één doel: bouwen aan een nieuwe ploeg. Hoogerwaard: ‘Als we werken volgens de plannen die nu zijn opgesteld, gaat de kwaliteit van ons volleybal met sprongen vooruit. Het verschil met de communistische landen kunnen we naar mijn overtuiging binnen zes jaar wegwerken. Een eerste vereiste is echter de medewerking van de jongste talenten, die moeten begrijpen dat topsport geen ruimte laat voor plezierige zaken. (…) Dit jaar mag Nederland dus nog niet op grote volleybalsuccessen rekenen.

In het genoemde jaar stond voor de juniorenploeg een internationaal toernooi op 6, 7 en 8 april in Charleville (Frankrijk) en het eerste Europese kampioenschap voor junioren - geboren na 1 januari 1946 - van 21 juli tot en met 1 augustus te Boedapest (Hongarije) op het programma. Deze sportevenementen waren van groot belang voor het Nederlandse volleybal om de aansluiting met de andere landen niet te missen. De sportbond zag dat er onder de junioren zeer talentvolle spelers waren die weleens voor de nationale ploeg voor de Olympische Spelen van Mexico City in 1968 in aanmerking zouden kunnen komen.

Tot de selectie van Hoogerwaard behoorden Ursul en verder R. Arendsen, F. Boet, C. Dijkman, W. Kamphuis, L. (Lex) Koningsveld, K. Mendels, K. Minnes, E. (Eddo) Mondriaan, J. Muis, K. de Munnik, T. (Bert) Stubbe, R. Takema, B. Valkenburg, R. Valkenburg, J. Visser, J. van Waayen en P. Zandvliet.
De juniorenselectie trainde elke donderdagavond in het sportcentrum van de KNVB aan de Woudenbergseweg in Zeist.

Zowel in Charleville als in Boedapest was de juniorenploeg niet succesvol. Dit lag in de lijn der verwachtingen van de bond en de coach. De nederlagen die de ploeg leed, kunnen deels toegeschreven worden aan het gedrag van een aantal spelers, waaronder Ursul. In plaats om zich voor te bereiden op de volgende wedstrijd gingen ze stappen.

Mondriaan beschrijft zo’n stapavond. ‘Met Bram [Vermeulen] en een aantal anderen zochten we op een avond vertier. Dat viel niet mee in 1966 in Hongarije. Uiteindelijk kwamen we in een bar. Bram kwam achter de piano van de band terecht. Hij speelde nummers van de Beatles. Daar waren de aanwezige partijbonzen niet blij mee. We moesten de bar uit. En werden met een auto gevolgd tot in ons hotel.

Dat stappen was volgens het relaas van Ursul een stuk heftiger: ‘Er kwam nog bij dat ik met Bram op één kamer sliep; wij hadden lak aan discipline. Waarom zouden we, vroegen we ons af, de avond voor de wedstrijd tegen een toch onverslaanbare Oost-Europese ploeg, extra vroeg naar bed moeten? We glipten er tussenuit, zopen bier, rookten en gingen met dames op stap. Eenmaal terug in Nederland, kreeg ik van de volleybond te horen dat ik nooit meer zou worden geselecteerd.

Hij gaf later ruiterlijk toe dat hij een ramp voor de leiding was. Door zijn leefwijze en gemis aan zelfdiscipline blokkeerde de zeer talentvolle Ursul wel voor zichzelf een fraaie volleybalcarrière op landelijk, internationaal en Olympisch niveau.

Foto genomen bij de wedstrijd van Cito tegen de Tilburgse club Tornado op 10 oktober 1964. Achterste rij van links naar rechts: Ursul de Geer, Hans Rump, Peter Minderaa; voorste rij Cees Becker, Cor de Koeijer, Geert Uffen. Foto rechts zijn uit een artikel dat in 1995 in het Parool heeft gestaan.

Met stijl een opening verrichten

Met zijn stijl, hoffelijkheid en welbespraaktheid was hij er een ideale persoon voor om een opening te verrichten en zeker als het familie is. Op 19 mei 1994 opende hij de nieuwe onderneming van zijn broer Floris, Autobedrijf Griffensteyn aan de Laan van Cattenbroeck 21. Zijn broer was de officiële Daihatsudealer voor de regio Zeist. In de showroom was ook ruimte ingericht voor zilversmeedwerk van hun broer zilversmid Titiaan.

De tweede keer dat hij in Zeist acte de préséance gaf was anderhalve maand later. De Zeister Sportvereniging Schaerweijde kreeg in 1994 een driving range ten behoeve van de golfsport. De officiële opening van de nieuwe negen-holes golfbaan was op 27 augustus, maar de eerste bal werd op 2 juli geslagen. Toen opende Ursul het Volvo Roos Golftoernooi, waaraan zo’n honderd mensen deelnamen. De verslaggever van De Nieuwsbode zag het juist toen hij Ursul de openingsbal zag slaan: ‘Ursul de Geer heeft vast al vaker geoefend.

In Zeist had Ursul alles wel gezien

Hendrik Marsman dichtte:
Mijn dorp, ik ben uw dorre tucht
en d’onoprechtheid van uw vale straten
in wrok, in langverzuurden wrok ontvlucht -
Ik kies de ruimte en het grijze wonder
van een avond - en het gaver offer: nacht -

Op de vraag van Hunfeld waarom hij na het behalen van het hbs-diploma naar Amsterdam ging om verder studeren en niet naar Utrecht, antwoordde hij dat hij bewust niet voor Utrecht had gekozen: ‘Omdat ik het in Zeist allemaal wel had gezien. Ik kende inmiddels iedereen. Het werd tijd om mijn jacht- en werkterrein te verleggen.

‘Ik vind ’t nu niks meer in Zeist. In mijn jeugd was het stukken leuker: kleiner, intiemer, je kende elkaar.’

Als zovele oudere mensen die de woonplaats van hun jeugd hebben verlaten, dacht hij met weemoed terug aan ‘zijn dorp’ en haalde hij aan tafel herinneringen op. Vast en zeker zal de causeur Ursul zijn dochters Fleur en Jet de Geer (zeventiende generatie) met liefde en trots over de woonplaats van hun voorouders verteld hebben.