Gele Rijders en de Gerofabriek

101 saluutschoten bij de geboorte van prins Willem-Alexander op 27 april 1967

R.P.M. Rhoen

Nederland kent het Korps Rijdende Artillerie in hun prachtig ceremonieel tenue met veel geel en goud - vandaar de bijnaam Gele Rijders - voornamelijk van het sinds 1965 jaarlijks afvuren van minuutschoten op Prinsjesdag in Den Haag. Vooraan kratten met kardoeshulzen. Foto Prinsjesdag 2015.

Op de site van de Koninklijke Verzamelingen staat een foto van de koperen kardoeshuls in haar collectie van het 52e saluutschot waarmee de geboorte van prins Willem-Alexander op 27 april 1967 in Lage Vuursche werd aangekondigd.

In het Museum Korps Rijdende Artillerie in ’t Harde staat in een vitrine een kardoeshuls met hetzelfde schotnummer en eveneens afgevuurd op dezelfde dag en plaats en van het 52e schot op die dag afgevuurd in Den Haag. Dat 52e schot was historisch, want het liet weten dat er een prins was geboren. Het museum bezit ook de kardoeshuls van het eerste schot in Den Haag.

In de collectie van Stichting De Zilver-Kamer bevindt zich geen kardoeshuls, een metalen patroonhuls zonder kogel, een zogenoemde losse flodder. De hulzen in de genoemde collecties dragen een stukje Gero-geschiedenis mee en er is een stuk Zeister geschiedenis aan verbonden, daarom onze aandacht voor deze objecten.

Twee ervan stellen ons voor een raadsel. Op twee staat namelijk dat ze zijn afgevuurd door de Alfa Batterij van de 11 Afdeling Rijdende Artillerie op 27 april 1967 in Lage Vuursche.

Ereschoten

Saluutschoten en minuutschoten zijn een militair eerbewijs. Het zijn schoten uit een geweer of kanon die afgevuurd worden als eerbetoon aan personen van hoge rang, aan de vlag van vreemde naties, wanneer een oorlogsschip een buitenlandse rede bezoekt of aan een vreemd oorlogsschip dat men passeert. Het is een eeuwenoude traditie.

Bij saluutschoten gaat het om een vast aantal schoten, die worden afgevuurd met tussenpozen van tien seconden. Minuutschoten worden om de minuut afgeschoten. Beide schoten worden met de gezamenlijke term ereschoten aangeduid. Het aantal schoten is steeds een oneven aantal.

Voor het oneven aantal worden verschillende verklaringen gegeven. Een is dat bij de marine een saluut in het algemeen met twee kanonnen wordt afgegeven, één aan stuurboord (rechterzijde) en de ander aan bakboord (linkerzijde). Het saluut vangt aan met het stuurboordkanon, namelijk aan de zijde waar de hoge gast het schip verlaat en moet ook aan dezelfde kant eindigen. Daarom moet het aantal oneven zijn.

Een andere verklaring is dat het eerste schot oorspronkelijk een waarschuwingsschot was dat van de wal werd gegeven, waarop het voor de wal liggende schip honderd of vijftig schoten liet volgen.

Vanaf Hr.Ms. Karel Doorman worden gelijktijdig zowel over stuur- als bakboord saluutschoten afgegeven. Foto ontvangen van Paul Reuters.

Als verklaring voor het oneven aantal van 101 schreef in 1856 het ‘Sonntag-Blatt’, een bijblad van de ‘Neuen Salsburger Zeitung’, dat het gebruik van het aantal van 101 saluutschoten terug te voeren is op de grootse ontvangst die de stad Augsburg keizer Maximiliaan I (1459-1519) bereidde nadat hij als overwinnaar in Duitsland terugkeerde. Om hem te eren loste de stad honderd kanonschoten. De bevelhebber van de artillerie twijfelde of hij wel het juiste aantal had laten afvuren. Daarom liet hij nog één schot afvuren. Vervolgens reisde de keizer naar Neurenberg en het stadsbestuur wilde niet voor Augsburg onderdoen en liet ook 101 schoten lossen. Vervolgens werd het een traditie.

Bij de zwangerschap van koningin Emma in 1880 en van koningin Wilhelmina in 1909 werd in de kranten gegist over de herkomst van 101, 51 en 21 saluutschoten. Steeds werd dit verhaal genoemd.

In Nederland is het aantal af te geven saluutschoten bepaald op:

  1. 35 schoten voor de koning
  2. 33 schoten voor de koningin
  3. 21 schoten voor de prinsen en prinsessen der Nederlanden
  4. 21 schoten voor de gouverneurs Curaçao, Aruba en Sint Maarten
  5. 21 schoten voor een buitenlands staatshoofd
  6. 21 schoten voor een lid van een regerend vorstenhuis
  7. 101 schoten bij de geboorte van een erfprins(es) der Nederlanden
  8. 101 schoten bij een inhuldiging


Er zijn meer gelegenheden waarbij een dergelijk eresaluut wordt gebracht, maar alleen op last van de koning of de minister van Defensie.

Het maximale aantal schoten dat wordt afgevuurd is 101. Zoveel schoten werden ook afgevuurd bij paleis Het Loo toen koning Willem III er in 1890 overleed. Bij de troonsafstand van koningin Beatrix in 2013 klonken eveneens 101 saluutschoten.

In het buitenland gelden andere regels. In Groot-Brittannië worden bijvoorbeeld ter gelegenheid van de verjaardag van de koningin saluutschoten afgevuurd. In de Verenigde Staten worden bij de inauguratie van de president saluutschoten afgevuurd. Het is een ceremonieel gebruik, maar soms met een emotionele lading. Veel indruk maakten de 21 saluutschoten die werden afgevuurd bij de begrafenis van de Amerikaanse president Kennedy (1917-1963) in 1963, toen de hele wereld via de televisie - toen nog een vrij nieuw medium - zijn begrafenis kon volgen. In 1967 werden bij de begrafenis van de Duitse oud-bondskanselier Adenauer (1876-1967) 91 saluutschoten gelost, dat was voor elk levensjaar één. Het was een eerbetoon aan een groot politicus.

Het eresaluut bij de geboorte van een prinsenkind

Op 24 oktober 1966 gaf de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) een communiqué uit waarin namens prinses Beatrix en prins Claus medegedeeld werd dat prinses Beatrix in verwachting was en dat de geboorte omstreeks april werd verwacht.

Tegen die tijd moest alles in gereedheid worden gebracht om het prinsenkind een eresaluut te brengen. Die gereglementeerde traditie gaat terug tot 1818.

Het was koning Willem I die deze ceremonie in 1818 instelde. Bij het Koninklijk Besluit (KB) van 16 augustus 1815, nummer 80, werd het ‘Reglement op het Vieren der Geboortedagen van de Leden van de Koninklijke Familie en der Belangrijke Staats-Gebeurtenissen’ vastgesteld. Daaraan werd bij KB van 14 juli 1818, nummer 61, toegevoegd de regeling van het aantal schoten bij de geboorte van een erfprins en van een erfprinses.

Hiermee zal hij de in 1815 verworven koninklijke status van het Huis Oranje-Nassau hebben willen benadrukken. Bij zijn geboorte op 24 augustus 1772 en bij de geboorte van zijn zuster prinses Louise (1770-1819) op 28 november 1770 en zijn broer prins Frederik (1774-1799) op 15 februari 1774 werden maar 21 saluutschoten gelost. Hun vader prins Willem V was erfstadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) en dus lager in rang. De Republiek bestond uit de soevereine provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland, Zeeland en Drenthe. De stadhouder werd door de Staten van elk van deze provincies afzonderlijk aangesteld. Als ambtenaar stond hij in hun dienst.

In het jonge Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) werd op 19 februari 1817 voor het eerst een prins in het Huis Oranje-Nassau geboren, de latere koning Willem III (1817-1890). 101 saluutschoten verkondigden zijn geboorte. Het was bij de geboorte van zijn broer prins Alexander (1818-1848) op 2 augustus 1818 dat 101 schoten werden afgevuurd zoals bepaald in het KB van 14 juli dat jaar.

Geboortebericht van Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, prins van Oranje-Nassau. Nederlandsche Staatscourantvan 22 februari 1817.

Tot 2003 werden bij de geboorte van een prins 101 saluutschoten afgevuurd en bij een prinses 51. Het kabinetsbesluit om het onderscheid wat betreft de saluutschoten te laten vervallen, lag in de lijn van het bepaalde in de Grondwet betreffende de erfopvolging. Sinds 1983 luidt artikel 25: ‘Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel.’ Voorheen was bepaald dat zonen voorrang hadden boven dochters. Een wijziging die gezien moet worden in de emancipatie van de vrouw.

In België was die traditie in 2001 al aangepast en het aantal kanonschoten van 21 voor een koninklijke prinses gebracht op 101.

Babyfoto’s van prinses Wilhelmina (1880), prinses Juliana (1909) en prinses Beatrix (1938). Hun geboorte werd aangekondigd met 51 saluutschoten. Koninklijke Verzamelingen.

Al bijna een eeuw eerder bekritiseerde De Vrije Socialist, de krant van F. Domela Nieuwenhuis (1846-1919), het onderscheid in aantal voor een prins en prinses. In haar editie van 17 april 1909 schreef zij: ‘Het vrouwelijk geslacht wordt maar op de halve waarde getaxeerd’. Ondanks dat Nederland in de gehele twintigste eeuw door koninginnen werden geregeerd, hield men vast aan een oude traditie.

De Vrije Socialist, 17 april 1909.

Bij de geboorte van prinses Beatrix - geboren op 31 januari 1938 om 09:47 uur op paleis Soestdijk - schreef De Maasbode dat veel ambtenaren op de ministeries van Sociale Zaken en Economische Zaken, gehuisvest aan het Bezuidenhout, niet wisten of het een jongetje of een meisje was: ‘Velen wisten echter nog niet of het een Prinsje of een Prinsesje was en liepen eerst nog gauw naar den vleugel van het gebouw aan den kant van het Malieveld om de saluutschoten te tellen.’ Ze telden 51 schoten.

Voor het laatst hadden in 1851 101 saluutschoten de geboorte van een prins in het Huis Oranje-Nassau bekend gemaakt. Dat was bij de geboorte op 25 augustus van prins Alexander (1851-1884), de derde zoon van koning Willem III en koningin Sophie.

De laatste keer dat saluutschoten afgevuurd werden voor een geboorte binnen het Koninklijk Huis was op 18 februari 1947. Op paleis Soestdijk schonk prinses Juliana op die dag het leven aan prinses Marijke; vanaf 1963 noemde zij zich Christina.

Op 25 april werd prinses Beatrix in het Academisch Ziekenhuis in Utrecht opgenomen om te bevallen. Aan het wachten kwam twee dagen later een einde. Om 19.57 uur werd een prins geboren. De RVD gaf om 20.32 uur een communiqué uit. De tekst hiervan luidde: ‘Heden op 27 april 1967 heeft HKH prinses Beatrix in het Akademisch Ziekenhuis te Utrecht het leven geschonken aan een flinke, welgeschapen zoon. De bevallig, die langs operatieve weg heeft plaatsgevonden, is geheel naar wens verlopen. De toestand van de moeder en kind is bevredigend.’

101 saluutschoten zouden dit geboortenieuws begeleiden, zoals vóór 150 jaar in 1817 toen de eerste prins uit het Huis Oranje-Nassau in het Koninkrijk der Nederlanden werd geboren.

Prinses Beatrix, prins Claus en prins Willem-Alexander in het park van kasteel Drakensteyn, augustus 1967. Fotograaf Max Koot. Nationaal Archief, fotocollectie RVD/Koninklijk Huis.
Inzet: het pas geboren prinsje. Op 2 mei werden zijn namen bekend: Willem Alexander Claus George Ferdinand. Prins Claus ‘Wij noemen hem Alexander’.
Bekendmaking van de geboorte van prins Willem Alexander Carel Hendrik Frederik, prins der Nederlanden, prins van Oranje-Nassau, geboren in Den Haag op 25 augustus 1851.

Het lossen van ereschoten een ceremoniële taak van de Gele Rijders

Met het oog op de aanstaande bevalling wees de minister van Defensie op 1 april 1967 vijf plaatsen binnen het Koninkrijk aan waar op traditionele wijze de bekendmaking van heuglijke gebeurtenissen in het Koninklijk Huis met saluutschoten zou plaats vinden: de omgeving van kasteel Drakensteyn, Den Haag, Den Helder, Suriname en Curaçao.

Bij kasteel Drakensteyn, in Den Haag en Suriname zouden de saluutschoten worden afgevuurd door de Koninklijke Landmacht en in Den Helder en op Curaçao door de Koninklijke Marine.

De commandant van de 11 Afdeling Rijdende Artillerie (11 AfdRA), luitenant-kolonel N.J.J. Greter, gaf de Alfa Batterij opdracht bij kasteel Drakensteyn, gelegen in Lage Vuursche (gemeente Baarn) de saluutschoten af te vuren en aan de Charlie Batterij in Den Haag op het Malieveld.

Binnen de Koninklijke Landmacht (KL) vervulde de 11 AfdRA - bestaande uit drie gevechtsbatterijen (elders in het leger compagnie genoemd), te weten Alfa Batterij, Bravo Batterij en Charlie Batterij (vaak afgekort als A-, B- en C-Batterij; in militaire orders zelfs tot Abt, Bbt en Cbt), en de Staf/Verzorgingsbatterij - van 1963 tot 2013 de ceremoniële taak van het afvuren van saluutschoten. Oorspronkelijk vervulden de parate afdelingen veldartillerie deze ceremoniële taken bij toerbeurt. Nadat de 11 AfdRA in 1965 haar ceremoniële tenuen had gekregen, werd besloten het uitbrengen van zo’n batterij voortaan vast aan de Rijders op te dragen.

Voor het eerst presenteerde de 11 AfdRA zich in haar nieuw ceremonieel tenue op Prinsjesdag 21 september 1965 op het Malieveld. Onder bevel van kapitein F.C.H. Rhebergen van de Alfa Batterij vuurde een batterij bestaande uit zes stukken elke minuut een saluutschot af.

Kapitein Frits Cornelis Henk Rhebergen (1931-?), 5 april 1967. Foto André van der Heuvel, collectie Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), fotoarchief 1963-1968, nummer 13387832.
In het Staatse leger werden in 1793 twee brigades rijdende artillerie opgericht, waarvan het huidige Korps Rijdende Artillerie (KRA) de voortzetting vormt. In 1950 had binnen de Koninklijke Landmacht (KL) een grote reorganisatie plaats (Legerplan 1950). Dat gebeurde bij KB van 1 juli 1950, nummer 26. In het KB stond welke vooroorlogse onderdelen niet in de organisatie terugkeerden. Hieronder viel het KRA, dat werd geacht met ingang van 15 april 1946 te zijn opgeheven. In het KB van 1 juli 1950, nummer 27, werd geregeld van welke opgeheven onderdelen de traditie zou overgaan op en voortgezet door een van de blijvende of nieuw opgerichte eenheden. De KRA kwam hierin niet voor.

Een aantal oud-Rijders zette zich in 1961 in om de rijdende artillerie weer een plaats in de KL te geven en met succes. In het KB van 14 augustus 1962, nummer 79, werd bepaald dat het KB van 1 juli 1950, nummer 27, zou worden aangevuld met: ‘De traditie van het Korps rijdende artillerie wordt overgenomen en voortgezet door de Afdeling Rijdende Artillerie.’ Vervolgens bepaalde het KB van 14 augustus 1962, nummer 80, dat vanaf 15 januari 1963 één van de afdelingen veldartillerie de naam ‘Afdeling Rijdende Artillerie’ zou gaan voeren. De chef van de Generale Staf, luitenant-generaal A.V. van den Wall Bake, wees in zijn brief van 14 februari 1963 hiervoor 11 Afdeling Veldartillerie (11 Afdva) aan.

Vanaf 1973 mocht de 11 AfdRA zich ook weer KRA noemen. In 1980 werd 13 AfdRA (mobilisabel) toegevoegd aan het KRA waardoor het KRA op dat moment twee afdelingen had. Commandant 11 AfdRA was tevens Commandant KRA. In de loop der jaren na het vallen van de Berlijnse Muur verdween 13 AfdRA weer uit de organisatie van de KL en dus uit het KRA.

Bij de in 2013 ingevoerde reorganisatie binnen Defensie werd de 11 AfdRA opgeheven en wordt tegenwoordig de ceremoniële taak uitgevoerd door het KRA.

Het KRA bemenst in ceremonieel tenue het geschut dat gebruikt wordt voor het afgeven van de saluutschoten bij verschillende ceremoniële gelegenheden, zoals staatsbezoeken en bij blijde en droeve gebeurtenissen binnen het Koninklijk Huis.

Een 105 mm houwitser, een krombaangeschut, met gespreide affuitbenen, zoals gebruikt voor het afvuren van de saluutschoten door de Alfa Batterij van de 11 AfdRA op 27 april 1967. Fotograaf H. Eerhart/Leger Film- en Fotodienst (LFFD).

Volgens historicus prof. dr. B. Schoenmaker zijn in de saluutbatterij van het KRA twee tradities samengebracht: de ceremoniële tenuen van het korps en het afvuren van saluutschoten. Voor 1965 hadden deze twee tradities geen verwantschap, maar sinds die tijd zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De Volkskrant schreef op 21 september 1965 over Prinsjesdag: ‘Nieuw zijn de uniformen van de artillerie-afdeling die de traditionele schoten lost. Het is de elfde afdeling rijdende artillerie waarvan de manschappen voor het eerst na de oorlog het ceremoniële tenue van de roemruchte Gele Rijders zullen dragen.’ De Nieuwe Leidsche Courant wist op 6 april 1967 te melden dat een aantal ervan nog uit de jaren van vóór de oorlog dateerde.

De Rijdende Artillerie wordt in de volksmond naar het uniform uit 1842 de Gele Rijders genoemd. Het korps kreeg bij KB van 8 april 1842, nummer 49, een nieuw uniform. Daarbij werd de dolman, een kort huzarenjasje, welke van de manschappen en de onderofficieren met veel gele en van de officieren en adjudant-onderofficieren met veel gouden accenten waren versierd, opnieuw ingevoerd.

Het ceremoniële tenue is bij KB van 23 januari 1963, nummer 23, vastgesteld. In een bijlage van het KB werd het gedetailleerd beschreven. Het ceremoniële tenue is als volgt samengesteld: kolbak, dolman, pelsknop, halssnoer, koordsjerpen, pantalon, schoeisel, sokken en handschoenen. Afhankelijk van de rang of stand behoren bij het ceremoniële tenue de volgende uitrustingsstukken: fourragères, bewapening, giberne en bandelier.

De eerste vijftig ceremoniële tenues werden op zaterdag 22 februari 1964 door het Comité Gele Rijders, een uniformcomité uit de Arnhemse burgerij met als voorzitter D. Rooseboom, aangeboden aan luitenant-generaal E.J.C. van Hootegem, commandant van het 1 Legerkorps, die het geschenk namens de staatssecretaris van Defensie aanvaardde. Met de aanschaffing was een bedrag van vele tienduizenden guldens gemoeid. Een gouden dolman, de jas van de officier, werd aanvang 1963 begroot op ƒ 4.000.

De Gele Rijders presenteren zich op de Markt in Arnhem in hun nieuw ceremonieel tenue, 22 februari 1964. Collectie Algemeen Nederlands Persbureau, fotoarchief 1963-1968.
Rechts: ‘Het oudste, sjiekste en bizarst geklede korps van het Nederlandse leger’. Het Parool, 12 januari 1963.

Saluutbatterij paraat in Huis ter Heide

Vanaf het bekend worden dat prinses Beatrix in verwachting was, hield de Alfa Batterij er rekening mee opdracht te krijgen een saluutbatterij te vormen. Officieel werd het bevel op 22 maart gegeven. Dat hield in dat men niet meer met verlof naar huis mocht.

Groepsfoto van de Alfa Batterij bestaande uit veertig Gele Rijders. Op de eerste rij vijfde en zesde van links luitenant A.C. Thürkow en kapitein F.C.H. Rhebergen, op de achterste rij eerste van links Rijder A.B. (Ben) Mes, 1967. De manschappen kenden de officieren en onderofficieren niet met hun achternaam maar met hun militaire rang. De opperwachtmeester werd door hen informeel opper genoemd. Collectie A.B. Mes.

Een saluutbatterij met vier 105 mm houwitsers bestond uit een batterijcommandant, een batterij-officier, twee batterij-wachtmeesters en de bediening van de stukken (houwitsers).
De stuksbediening bestond uit een stukscommandant, drie (knielende) munitiewerkers en twee richters (een breedte richter en de ander hoogte richter), die als lader en ontlader fungeerden. In totaal 28 Rijders.

Naast de mensen van de saluutbatterij was er de voorbereidingsgroep. Deze zorgde ervoor dat de vier 105 mm houwitsers klaar stonden met ernaast munitiekisten met daarin de kardoeshulzen, de zogenoemde losse flodders.

De Alfa Batterij kreeg de taak om in de omgeving van kasteel Drakensteyn de saluutschoten af te vuren. Vanaf zaterdag 1 april stond de 11 AfdRA gereed om de saluutschoten te lossen. Kapitein F.C.H. Rhebergen en zijn veertig Gele Rijders kregen onderdak in het Walaardt Sacré Kamp van de Koninklijke Luchtmacht aan de Hobbemalaan in Huis ter Heide (gemeente Zeist). Zij moesten daar tot aan de geboorte blijven. Men stond paraat om na het eerste telefoontje uit te rukken.

De legering in Huis ter Heide zorgde voor enige verwarring. De Tijd schreef op 8 april: ‘Het heeft enige bevreemding gewekt dat de Gele Rijders de schoten in Huis ter Heide zullen lossen en niet in bijvoorbeeld Baarn. Huis ter Heide ligt meer dan tien kilometer van Lage Vuursche verwijderd.

Links: Ingang met wachtgebouw van het Walaardt Sacré Kamp, 1963. Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie.
Rechts: Het legeringsbouw van de manschappen op het Walaardt Sacré Kamp. Collectie A.B. Mes / Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie.

Tegen een verslaggever van de Nieuwe Leidsche Courant zei kapitein Rhebergen: ‘Niemand mag het kamp uit. Dat risico kunnen we niet nemen. Stel je voor, dat de jongens de poort uit zijn en ergens ’n biertje zitten te drinken en dat dan de telefoon gaat.’ In de weekends mochten ze niet met verlof. Op zondag mocht men wel naar het vlakbij gelegen Het Witte Kerkje aan de Amersfoortseweg voor het bijwonen van een protestantse kerkdienst. In het kerkgebouw was men telefonisch bereikbaar via een militaire veldtelefoon. Vanaf het Walaardt Sacré Kamp werd speciaal voor dit doel een telefoondraad uitgerold naar deze plek.

Het Witte Kerkje, Amersfoortseweg 47, Huis ter Heide.

Om de verveling tegen te gaan, werd een bezoek aan de in de buurt gelegen Gerofabriek aan de Bergweg gebracht. Uiteraard was er voor een goede telefoonverbinding gezorgd.

De herinneringsfoto van het bezoek van de saluutbatterij van de Alfa Batterij aan de Gerofabriek in Zeist. De Gerofabriek had voor bezoekers prentbriefkaarten klaar liggen om als herinnering mee te geven. Collectie A.B. Mes.

Maar we amuseren ons hier toch wel. We hebben een radio- en een televisietoestel meegenomen en de dienst Welzijnszorg heeft voor ’n sjoelbak en ’n tafeltennistafel gezorgd.’ Op de zaterdagen en zondagen mochten de vrouwen en verloofdes op bezoek komen. Ondanks de bijna vaderlijke geruststelling van kapitein Rhebergen, ontstond toch onderling wrevel en verveelde men zich een deel van de dag. Kapitein Rhebergen werd behalve door de Nieuwe Leidsche Courant ook uitgebreid geïnterviewd door Trouw op 6 april.

De kantine voor de manschappen in het Walaardt Sacré Kamp, waar zij in afwachting van de geboorte veel tijd doorbrachten. Collectie A.B. Mes.

Hoe de militairen het zelf vinden? In hun hart vinden ze het een eer
Korporaal Han van der Meer, 20 jaar, uit Rotterdam: ‘Eerst vond ik het leuk. Als je echter gaat nadenken, wat er aan vast zit, dan daalt je enthousiasme. Je zit je een beetje te vervelen.
Rijder Ben Mes, 20 jaar, uit Schiedam: ‘Mijn moeder was er erg mee ingenomen, mijn meisje minder, omdat ik niet met verlof kan komen. Maar verder is het wel aardig. Ik zou het niet graag hebben willen missen. Het is heel wat anders dan in de kazerne zitten.
Martin Knapen, 20 jaar, uit Nederweert: ‘Ik vind het heel mooi, maar ik hoop dat het niet te lang duurt.

Links: Rijder A.B.(Ben) Mes in het ceremonieel tenue van de Gele Rijders, 1967. Collectie A.B. Mes.
Rechts: Rijder A.B. (Ben) Mes (r) in het ceremonieel tenue van de Gele Rijders, 1967.  Collectie A.B. Mes.
Groepsfoto in de Oranjekazerne te Schaarsbergen, waarbij de militairen gekleed zijn in binnengevechtspak, 1967. Collectie A.B. Mes.

De geboorte werd medio april verwacht, maar de baby liet twee weken langer op zich wachten. Dat men pas eind april weer kon terugkeren naar de Oranjekazerne te Schaarsbergen, kon men niet bevroeden. En omdat men vanaf 22 maart niet meer op verlof mocht, had het wachten voor de saluutbatterijen vijf weken geduurd.

Als locatie voor het afvuren van de saluutschoten was gekozen voor het Hondenveld, een open plek in de bossen halverwege kasteel Drakensteyn en paleis Soestdijk aan de Biltseweg (N234) ter hoogte van de Koningsweg (N221), op ongeveer drie kilometer afstand van kasteel Drakensteyn. Het lossen van de saluutschoten in Lage Vuursche zelf, zoals het eigenlijk hoort, stuitte op bezwaren in verband met de mogelijke onrust voor moeder en kind. Tot medio april ging men immers nog uit van een thuisbevalling. De plaatsen waar de vier 105 mm houwitsers zouden worden opgesteld, werden met paaltjes gemarkeerd.

Door de saluutbatterij werd dagelijks op de luchtbasis Soesterberg geoefend. Kapitein Rhebergen: ‘We gaan met opzet niet naar Lage Vuursche. Als de mensen ons daarheen zien rijden in ceremonieel tenue, denken ze misschien dat de baby op komst is.’ Men had een dik uur nodig om in stelling te komen. De meeste tijd vergde het aantrekken van hun uniformen. Het protocol schreef voor dat de vreugdeschoten in dit tenue werden gelost. De Tijd van 5 april: ‘Het luidruchtig groeten gaat al aardig, vernemen wij. Maar tellen tot 101 vinden de ridders (sic) moeilijk.’ Dit doet denken aan het verhaal over de ontvangst van keizer Maximiliaan I door het stadsbestuur van Augsburg.

In een interview verzuchtte kapitein Rhebergen: ‘Laat men alsjeblieft niet de indruk krijgen dat wij niets anders doen dan optreden in ceremonieel tenue. Onze hoofdtaak is dat wij een gewone afdeling van de veldartillerie zijn.’ Hiermee memoreerde hij aan Prinsjesdag op 21 september 1965 en 20 september 1966, het huwelijk van prinses Beatrix met prins Claus op 10 maart 1966, de aankomst van de Tunesische president op 6 juli 1966 op Schiphol en het huwelijk van prinses Margriet met mr. Pieter van Vollenhove op 10 januari 1967.

In de kranten kreeg de Charlie Batterij veel minder aandacht dan de Alfa Batterij, mogelijk te veraf van het ‘epicentrum Lage Vuursche’. De Charlie Batterij stond onder bevel van kapitein H. Bos. Zijn batterijofficier was luitenant Van Eijle en batterij-opperwachtmeester J. Ritmeester.
Zij oefende in Den Haag op het terrein van de Nieuwe Alexanderkazerne. Zij kwam negatief in het nieuws toen op donderdag 27 april op het Malieveld vier patronen werden gestolen.

De oefening op 5 april in beeld

Fotograaf André van der Heuvel maakte een aantal foto’s van de oefening die de saluutbatterij gestoken in ceremonieel tenue van de Gele Rijders op woensdag 5 april onder leiding van 2e luitenant A.C. Thürkow hield. Deze 105 mm houwitsers droegen vrouwennamen. Een droeg de naam Aphrodite en een ander Angelique. Zij bevinden zich in de Collectie Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), fotoarchief 1963-1968.

saluutbatterij geschaard om de houwitser genaamd ‘Angelique’. Officieren hebben een gouden sabeltas. Bij een saluutbatterij zijn dat de batterijcommandant en de batterijofficier. Collectie ANP Historisch Archief.

Honderd en één saluutschoten in Lage Vuursche

Vijf minuten nadat de RVD de geboorte van een prins had bekendgemaakt, ontving majoor J.B. Bilderbeek, officier van de KL, het voor die avond vastgestelde codewoord EGARD. Het was precies 20:40 uur. De operatie-Saluutschoten kon beginnen. Direct belde de majoor het codewoord door aan de drie batterijen, die in Lage Vuursche, Den Haag en Den Helder stonden opgesteld.

Oefening van de saluutbatterij van de Alfa Batterij op het vliegveld Soesterberg. De kleurenfoto geeft een van de opstelling. Bij elk van de vier stuksbedieningen staan een stukscommandant, drie (knielende) munitiewerkers en twee richters. In de rij daarachter de twee batterijwachtmeesters. Op de achtergrond staan op een rij zes militairen opgesteld (geheel links is de kolbak van deze zesde zichtbaar). Het zullen de batterijcommandant en de batterijofficier zijn geweest. Naar de functie van de vier anderen kan men alleen gissen (fourier, munitieonderofficier, chauffeurs, reservestuksbediening). Bij de houwitser tweede van links is met een pijltje aangegeven richter Rijder A.B. (Ben) Richter. Bijlage Legerkoerier april 1967, overgenomen van het Duitse weekblad Der Stern. Collectie A.B. Mes.

In Lage Vuursche - welbeschouwd in Soestdijk - was alles al in gereedheid gebracht. Toen duidelijk werd dat de bevalling niet lang meer op zich liet wachten, was de Alfa Batterij van de 11 AfdRA van Huis ter Heide met de vier houwitsers naar het Hondenveld gereden. Op het terrein waren een paar tenten neergezet, waar de in kostbare uniformen gestoken militairen hadden zitten wachten. Ruim honderd mensen hadden er zich verzameld om van het militaire schouwspel getuigen te zijn.

Voor elke houwitser stelden zich zes Rijders op: de stukscommandant, de drie knielende munitiewerkers - twee links en een rechts ervan - en de twee richters. Een van de richters was Ben Mens. De vier kanonnen werden om beurten afgevuurd. Het kanon dat het eerst vuurde, loste ook het laatste schot. Het eerste commando voor de stuksbediening luidde: ‘Laden’. Nadat de batterijofficier met zijn sabel hiervoor het teken had gegeven, gaf de stukscommandant het commando tot vuren.

Na de voorgeschreven tussenpose van tien seconden werd dit herhaald. Na elk schot riep opperwachtmeester (binnen de artillerie de rangnaam van sergeant-majoor) L. Zaad hoeveel er al waren afgevuurd.

Om 20.45.00 uur daverde het eerste schot door de avond. 10 seconden later het volgende. Om 21.01.40 uur stierf het geluid van het laatste schot weg. Het laatste commando was: ‘Houd op vuren’. Met het afvuren van de 101 saluutschoten was precies 16 minuten en 40 seconden gemoeid. Daarmee was het bevel dat de Alfa Batterij op 22 maart had ontvangen uitgevoerd. Zij had 27 dagen paraat gestaan.

Na het afvuren van de 101 schoten complimenteerde kolonel der cavalerie jhr. mr. C.C. Lidt de Jeude, stafofficier bij de Inspecteur-Generaal, batterijcommandant kapitein Rhebergen.

De bevalling was net op tijd, want tussen 22.00 uur en 7.00 uur wordt niet geschoten. Het is namelijk niet gebruikelijk dat in de nacht saluutschoten worden afgevuurd. Een kwestie van militair ceremonieel, maar ook nog een nadrukkelijk bepaald door de minister van Defensie.

Uit de Collectie Nederlands Persbureau, fotoarchief 1963-1968, een drietal foto’s van het afvuren van het eresaluut.

Het afvuren van het eresaluut op het Hondenveld. Op de voorgrond een rij op elkaar gestapelde kardoeshulzen en daarnaast een kleine stapel hulzen (van afgevuurde schoten?). ANP Historisch Archief.


Door de Gerofabriek graveerde kardoeshulzen

Al voor het afvuren van de saluutschoten door de twee saluutbatterijen van de 11 AfdRA kwamen officieren en manschappen op het idee om een dertigtal kardoeshulzen van de daarvoor te gebruiken munitie te laten voorzien van een passende gelegenheidsinscriptie en een exemplaar te schenken aan grootmoeder koningin Juliana - grootvader prins Bernhard wordt merkwaardiger wijs niet genoemd - en een exemplaar aan prinses Beatrix en prins Claus.

Voor het graveren dacht men aan de Gerofabriek. Kort na de feestelijkheid werden die dertig hulzen naar de vlakbij Huis ter Heide gelegen fabriek in Zeist gebracht, waar ze van de gewenste gravures werden voorzien. De Gerofabriek was de Alfa Batterij bekend van een excursie tijdens het verblijf in het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide.

Van deze eervolle opdracht werd melding gemaakt in Geroscoop, het bedrijfsorgaan van de N.V. Gerofabriek, een bericht dat de Nieuwe Zeister Courant op 9 juni 1967 overnam. Deze krant geeft als tekst van de inscriptie: ‘Afgevuurd | t.g.v. de geboorte van | Z.K.H. Willem-Alexander | Prins van Oranje Nassau | A. Bt. 11e Afdeling | Rijdende Artillerie | 27-4-1967 | Lage Vuursche’.

De krant is hierin niet geheel volledig, want een aantal kardoeshulzen kreeg een schotnummer in plaats van het woord ‘Afgevuurd’. Bekend zijn de schotnummers: 1e, 2e, 52e en 100e. In deze reeks past ook schotnummer 101. Zolang de kardoeshuls met dit nummer niet is opgedoken, blijft het een vermoeden.

De Tijd van 1 september 1967 vermeldde onder de kop ‘Kanonniers van saluutschoten bij prinselijk paar’ en in het jubileumboek ‘200 jaar rijdende artillerie, 1793-1993’ staat het op pagina 122 vermeld, deputaties van de Alfa Batterij van de 11 AfdRA, de saluutbatterij van de troepenmacht Suriname, de saluutbemanning van de marinekazerne Erfprins in Den Helder en de saluutbemanning van de Koninklijke Marine op de Nederlandse Antillen boden prinses Beatrix en prins Claus de kardoeshulzen aan van het eerste schot van het eresaluut dat op die dag door hen werd afgevuurd.

Zij werden hiertoe door prinses Beatrix en prins Claus op donderdag 31 augustus op kasteel Drakensteyn ontvangen.

De 11 AfdRA werd vertegenwoordigd door kapitein F.C.H. Rhebergen, wachtmeester der 1e klasse (rangnaam van artillerie voor sergeant) W.J.J. Smulders - intussen majoor b.d. - en Rijder der 1e klasse (rangnaam artillerie voor soldaat 1e klasse) Klaverkamp. Fotograaf Ben Hansen heeft voor het ANP hiervan een fotoreportage gemaakt.

Uit onderzoek in 2022 is gebleken dat deze vier kardoeshulzen geen deel uitmaken van de collecties die de Koninklijke Verzamelingen beheren.

Het aanbieden door de deputaties van de Alfa Batterij van de 11 AfdRA, de saluutbatterij van de troepenmacht Suriname, de saluutbemanning van de marinekazerne Erfprins in Den Helder en de saluutbemanning van de Koninklijke Marine op de Nederlandse Antillen van vier kardoeshulzen van het eerste schot van het eresaluut bij gelegenheid van de geboorte van de kroonprins, 31 augustus 1967. Derde van links W.J.J. Smulders, vierde van links kapitein F.C.H. Rhebergen en zesde van links Rijder Klaverkamp. Fotograaf Ben Hansen. Collectie Algemeen Nederlands Persbureau, fotoarchief 1963-1968.

Was dit een oude traditie? In ieder geval werd bij de geboorte van prinses Beatrix de eerste afgevuurde kardoeshuls van de saluutbatterij die in Baarn was opgesteld, welke om 9.55 uur het eerste schot had gelost, op 30 mei aangeboden aan prinses Juliana en prins Bernhard.

Het Leidsch Dagblad berichtte op 31 mei 1938 hierover: ‘Een historische patroonhuls. Gisterochtend hebben luitenant-kolonel P.J.A. Bartels, kapitein-adjudant W. Wilschut en kapitein G.J.M.C. van Nijnatten uit Utrecht, laatst genoemde indertijd commandant van de saluutbatterij te Baarn, aan het Prinselijk echtpaar te Soestdijk de huls aangeboden van de patroon, welke als eerste schot op 31 Januari om 9.55 uur de blijde geboorte van Prinses Beatrix verkondde. De huls, voorzien van een zilveren band, waarop een inscriptie is gegraveerd, werd door Prinses Juliana en Prins Bernhard in ontvangst genomen.

Aan deze gebeurtenis werd gerefereerd in Trouw op 7 april 1967. Deze kardoeshuls werd ook niet in de door de Koninklijke Verzamelingen beheerde collecties aangetroffen.

Het Museum Korps Rijdende Artillerie bezit drie exemplaren van de kardoeshulzen van de schoten die op de geboortedag van prinses Beatrix door de saluutbatterij van het KRA in Arnhem werden afgevuurd. Op deze hulzen staat de inscriptie: ‘Op 31 Januari 1938 | werd met deze huls | ter aankondiging van | de geboorte van | H.K.H. Prinses Beatrix | te Arnhem | een eereschot afgegeven | door de saluutbatterij | van het K.R.A.’

Het Nationaal Militair Museum (NMM) bezit een gegraveerde messing kardoeshuls afgeschoten door de artillerie met een kanon van 7 Veld ter herinnering aan een saluutschot bij de geboorte van prinses Beatrix met het objectnummer 033946. De objectbeschrijving van het NMM bevat minder details dan die van het Museum Rijdende Artillerie.

Kardoeshulzen van de schoten die op de geboortedag van prinses Beatrix door de saluutbatterij van het KRA in Arnhem werden afgevuurd, messing, hoogte 275 mm, diameter 78 mm. Collectie Museum Korps Rijdende Artillerie, ’t Harde.

Het graveren van kardoeshulzen van een eresaluut voor een vorstelijke baby was in het verleden dus niet geheel ongebruikelijk.

Volgens de Geroscoop ontvingen ‘verscheidene hoogwaardigheidsbekleders’ een gegraveerd exemplaar. Van de overige kardoeshulzen van de Alfa Batterij is bekend dat de huls met schotnummer 2 overhandigd werd aan kapitein F.H.C. Rhebergen en dat wachtmeester der 1e klasse W.J.J. Smulders een exemplaar met inscriptie ‘Afgevuurd’ heeft gekregen. Deze twee exemplaren zijn nog steeds in privé bezit.

De kardoeshuls van het 52e schot staat in het Museum Korps Rijdende Artillerie. Als attentie ontving de Gerofabriek de kardoeshuls die als honderdste werd afgevuurd. Zolang de Gerofabriek in Zeist was gevestigd, stond het historisch trofee in een van de vitrines bij de kantooringang. Het is niet bekend waar dit exemplaar na de sluiting van de fabriek in Zeist in 1975 zich bevindt. Evenmin is bekend waar de overige gegraveerde kardoeshulzen met ‘Lage Vuursche’ zijn.

Het Museum Korps Rijdende Artillerie heeft in haar collectie de kardoeshulzen van het 1e en het 52e schot afgevuurd door de Charlie Batterij in Den Haag. Ook hierop staat 1e of 52e en gevolgd door ‘Schot | t.g.v. de geboorte van | Z.K.H. Willem-Alexander | Prins van Oranje Nassau | C. Bt. 11e Afdeling | Rijdende Artillerie | 27-4-1967 | ’s-Gravenhage’. De verblijfplaats van de andere van de met een inscriptie voorziene hulzen afgevuurd door deze batterij is ook niet bekend.

Misschien melden zich veteranen bij het museum in ’t Harde die een exemplaar in hun bezit hebben of hierover meer weten. Zij moeten ook foto’s bezitten. Trouw 7 april: ‘Ook wordt er ijverig gefotografeerd. Het gebeurt nu eenmaal niet vaak dat je in zo’n historisch uniform gestoken mag worden voor een vorstelijke baby. Om verhalen over deze gebeurtenis later te kunnen illustreren zullen die prenten goede diensten bewijzen.’

De kardoeshulzen nader bekeken

Het verhaal van de kardoeshulzen lijkt helder en toch roept het vragen op.  Volgens de inscriptie op de kardoeshuls van de Koninklijke Verzamelingen (objectnummer MU-5801) is het de kardoeshuls van het 52e schot dat in Lage Vuursche werd afgeschoten. Het Museum Korps Rijdende Artillerie bezit echter ook een kardoeshuls waarop staat 52e schot afgevuurd in Lage Vuursche (objectnummer M116).

Het kan niet zijn dat er van het 52e schot op 27 april 1967 in Lage Vuursche twee kardoeshulzen zijn. Dat schot kan maar één keer zijn gelost. Er bestaan significante verschillen tussen beide hulzen. De tekst luidt anders, de opmaak is anders en het exemplaar van de Koninklijke Verzamelingen draagt geen Rijdersembleem (gekruiste kanonlopen met daarboven de koninklijke kroon gecombineerd met een rijderslis) in tegenstelling van het exemplaar van het Museum Korps Rijdende Artillerie. Het is ook de vraag door wie, wanneer en aan wie is de kardoeshuls van de Koninklijke Verzamelingen aangeboden. Als hierop een antwoord verkregen kan worden, zal dit mysterie zijn opgelost. Voor De Zilver-Kamer blijft nog de vraag bestaan of deze huls ook door de Gerofabriek is gegraveerd.

Van de drie kardoeshulzen van het Museum Korps Rijdende Artillerie en van Rhebergen en Smulders zijn de inscripties in hetzelfde lettertype uitgevoerd - zie bijvoorbeeld de beginletter in de voornaam Alexander - en dragen het Rijdersembleem.

De tekst op de kardoeshuls van de Koninklijke Verzamelingen luidt: 52E SCHOT | A. BT. 11 AFD. R.A. | T.G.V. DE GEBOORTE VAN | Z.K.H. WILLEM ALEXANDER | PRINS VAN ORANJE NASSAU | LAGE VUURSCHE | 27 APRIL 1967.

De inscriptie is volledig in hoofdletters en klein kapitaal uitgevoerd. Er zijn duidelijk verschillen met de tekst van de vijf hiervoor genoemde kardoeshulzen; de volgorde van de tekst, de vermelding van A. Bt. 11e Afdeling Rijdende Artillerie en de datering 27-4-1967.

Naast deze kardoeshuls bezit de Koninklijke Verzamelingen nog een huls die is afgeschoten om de geboorte van prins Willem-Alexander aan te kondigen. Deze draagt de volgende beschrijving: ‘Koperen huls waarop gegraveerd de tekst: “saluut nr. 52 Fort Amsterdam Curaçao t.g.v. geboorte Prins Willem Alexander 27 april 1967”, objectnummer MU 5527’.

Koperen patroonhuls van het tweeën vijftigste schot waarmee de geboorte van prins Willem Alexander werd aangekondigd, met de gravering: 52e Schot A.Bt 11 Afd. R.A. t.g.v. de geboorte van Z.K.H. Willem Alexander prins van Oranje Nassau Lage Vuursche 27 April 1967.
Kardoeshuls van het 52e schot afgevuurd door de A-Batterij van de 11 AfdRA op 27 april 1967 in Lage Vuursche, messing, hoogte 370 mm, diameter 105 mm. Collectie Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, objectnummer MU-5801.
Kardoeshuls van het 52e schot afgevuurd door de A-Batterij van de 11 AfdRA op 27 april 1967 in Lage Vuursche, messing, hoogte 370 mm, diameter 105 mm, datering 1955. Collectie Museum Korps Rijdende Artillerie, ’t Harde, objectnummer M116.
Kardoeshuls van het 1e schot afgevuurd door de C-Batterij van de 11 AfdRA op 27 april 1967 in Den Haag op het Malieveld,messing, hoogte 370 mm, diameter 105 mm, datering 1955. Collectie Museum Korps Rijdende Artillerie, ’t Harde.
Kardoeshuls van het 52e schot afgevuurd door de C-Batterij van de 11 AfdRA op 27 april 1967 in Den Haag op het Malieveld,messing, hoogte 370 mm, diameter 105 mm, datering 1955. Collectie Museum Korps Rijdende Artillerie, ’t Harde.
Kardoeshuls afgevuurd door de A-Batterij van de 11 AfdRA op 27 april 1967 in Lage Vuursche. Particuliere collectie.
Kardoeshuls van het 2e schot afgevuurd door de Alfa Batterij van de 11 AfdRA op 27 april 1967 in Lage Vuursche, Particuliere collectie.


Bronnen

  1. A.J.L.M. van Berne, Ceremoniële tenuen van de Koninklijke Landmacht, 2003, p. 124-129.
  2. W. baron van Ittersum, Oude militaire gebruiken. De Militaire Spectator 6 (1947), p. 354.
  3. Wiel Jacops, ‘Eene onvermijdelijke noodzakelijkheid’. 225 jaar rijdende artillerie, 1793-2018, 2018, p. Ceremonieel tenue
  4. B. Schoenmaker, Dertig jaar traditievoortzetting Korps Rijdende Artillerie, Militaire Spectator 4 (1993), p. 165-172.
  5. B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof, 200  jaar rijdende artillerie, 1793-1993, 2003, p. 120-122.
  6. De Tijd, 5 april en 1 september 1967
  7. Gereformeerd Gezinsblad, 3 en 6 april 1967.
  8. Nieuwe Leidsche Courant, 6 april 1967
  9. Nieuwe Zeister Courant, 9 juni 1967
  10. Trouw, 4, 7 en 28 april 1967
  11. www.collectiegelderland.nl
  12. www.defensieuniformprivemuseum.nl
  13. www.koninklijkeverzamelingen.nl
  14. www.militairespectator.nl
  15. www.rd.nl/artikel/725288-prinsjesdag
  16. https://geheugen.delpher.nl/1
  17. https://geheugen.delpher.nl/2
  18. https://geheugen.delpher.nl/3
  19. https://nimh-beeldbank.defensie.nl


Met dank aan mw. G.J. Weel-de Raad van de Koninklijke Verzamelingen, G.W. Berkers, B. Haasjes en H. Wijtzes van het Museum Korps Rijdende Artillerie, mw. E.P.J. Rhebergen-Jongmans en A.B. Mes, oud-Gele Rijder.

Dit artikel is beschikbaar gesteld aan het Museum Rijdende Artillerie om het op haar website te publiceren.